ECLI:NL:HR:2004:AO1716
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van de inleidende dagvaarding en de behandeling in hoger beroep zonder aanwezigheid van de verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2004 uitspraak gedaan over de nietigheid van de inleidende dagvaarding en de behandeling in hoger beroep zonder de aanwezigheid van de verdachte. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 5 december 2002 een verdachte had veroordeeld tot een geldboete van € 250,-- voor mishandeling. De verdachte was niet verschenen op de zitting van het Hof, en zijn raadsman had ook geen verweer gevoerd. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding, omdat deze niet op de juiste wijze was betekend.
De Hoge Raad oordeelde dat, wanneer de betekening van de inleidende dagvaarding niet op wettige wijze heeft plaatsgevonden en de verdachte noch zijn raadsman aanwezig was op de zitting in eerste aanleg, de appèlrechter de inleidende dagvaarding in beginsel nietig moet verklaren. Dit geldt behoudens de toepassing van artikel 422a van het Wetboek van Strafvordering, wat in deze zaak niet aan de orde was. De Hoge Raad stelde vast dat de inleidende dagvaarding niet correct was betekend, aangezien de verdachte op het moment van betekening een bekend adres had, maar de dagvaarding niet op dat adres was uitgereikt.
De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven en verklaarde de inleidende dagvaarding nietig. Dit arrest benadrukt het belang van correcte betekening van dagvaardingen en de rechten van de verdachte in het strafproces, vooral met betrekking tot zijn aanwezigheid tijdens de zittingen.