3.3 De overwegingen die het hof tot zijn beslissing hebben geleid, kunnen als volgt worden samengevat.
(a) De Benelux-Overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en de daarbij behorende Gemeenschappelijke Bepalingen, waarop de WAM is gebaseerd, hebben uitsluitend betrekking op een verzekering waarvan het onderwerp is de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe een bepaald motorrijtuig aanleiding kan geven en zijn niet van toepassing op een verzekering die deze aansprakelijkheid dekt van een bepaald persoon voor het geval dat hij een willekeurig motorrijtuig bestuurt (volgens de aanduiding van het hof: een incidentele verzekering). De verzekering van Nationale-Nederlanden, die dekking verleent voor aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een niet aan de verzekeringnemer toebehorend vervangend motorrijtuig gedurende de reparatie van zijn vaste motorrijtuig, is geen verplichte verzekering in de zin van de Gemeenschappelijke Bepalingen en de WAM. De rechtsgevolgen van een zodanige niet verplichte verzekering worden dan ook niet daardoor bepaald. De benadeelde kan derhalve geen beroep doen op het daarin toegekende eigen recht. De Gemeenschappelijke Bepalingen en de WAM staan niet eraan in de weg dat aan een incidentele verzekering die niet is een verplichte verzekering in de zin van de WAM, rechtsgevolgen toekomen naar nationaal recht (rov. 5.5).
(b) In de polisvoorwaarden van de onderhavige incidentele verzekering van Nationale-Nederlanden is een WAM-strik opgenomen: deze verzekering wordt geacht aan de door of krachtens de WAM gestelde eisen te voldoen. Nu het een contractuele bepaling betreft die, omdat van algemene bekendheid is dat kernpunt van de WAM het eigen recht van de benadeelde is, tot gevolg kan hebben dat de benadeelde als derde-rechthebbende kan toetreden tot de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeraar (Nationale-Nederlanden) en de verzekerde (Intra Holland) zijn voor de uitleg van de WAM-strik de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de polis en mede gelet op de aard en de strekking van het beding en de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis. Daarbij is mede van belang dat naar hedendaagse maatschappelijke opvattingen benadeelden als verkeersslachtoffers, ook bij zaakschade, bescherming verdienen. De benadeelde die wordt geconfronteerd met een WAM-verzekeringspolis waarin een incidentele dekking staat en waarin een WAM-strik is opgenomen, mag, gelet op de bewoordingen daarvan, de context van de incidentele verzekering in een WAM-verzekeringspolis en de beschermingsgedachte, ervan uitgaan dat hij te maken heeft met een verzekering waarop de bepalingen van de WAM van toepassing zijn, ook waar het de incidentele verzekering betreft. Dit brengt mee dat de benadeelde, overeenkomstig de bepalingen van de WAM, een eigen recht jegens de desbetreffende verzekeraar geldend kan maken. Nu de incidentele verzekering van Nationale-Nederlanden voor de vervangende auto geen verplichte verzekering is, is op grond van de Gemeenschappelijke Bepalingen en de daarop gebaseerde WAM geen sprake van een eigen recht van de benadeelde op grond van de wet, maar een mogelijk eigen recht op grond van een derdenbeding. De benadeelde mag, gelet op de genoemde tekstuele uitleg van de WAM-strik, ervan uitgaan dat de verzekeraar en de verzekerde hebben beoogd ook ter zake van de incidentele verzekering aan de benadeelde een eigen vorderingsrecht toe te kennen jegens de verzekeraar. In het onderhavige geval heeft Bovemij als cessionaris van de gesubrogeerd verzekeraar het derdenbeding aanvaard en kon zij een eigen recht jegens Nationale-Nederlanden uit hoofde van de incidentele verzekering geldend maken dat moet worden uitgelegd als ware het een WAM-aanspraak. Nu de aansprakelijkheidsverzekeringen van Bovemij en Nationale-Nederlanden samenlopen, is de benadeelde, mede gelet op artikel 11 van de WAM, niet gehouden eerst een beroep te doen op de WAM-verzekering van Bovemij alvorens een beroep te doen op de verzekering van Nationale-Nederlanden (rov. 5.6).
(c) Het standpunt van Nationale-Nederlanden dat uit art. 13 lid 5 WAM volgt dat geen twee WAM-verzekeringen naast elkaar kunnen bestaan, wordt niet aanvaard (rov. 5.7 en 5.8).
(d) Anders dan Nationale-Nederlanden heeft doen aanvoeren beoogt art. 13 lid 7 WAM niet een exclusieve WAM-verzekeraar aan te wijzen in die zin dat de benadeelde alleen een eigen recht geldend kan maken jegens de bij de Dienst Wegverkeer geregistreerde WAM-verzekeraar (rov. 5.9 en 5.10).
(e) De situatie waarop artikel 15 WAM betrekking heeft, doet zich hier niet voor. Uit die bepaling volgt evenmin dat de verzekering van Nationale-Nederlanden een secundair karakter heeft.