ECLI:NL:HR:2004:AO1428

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/295HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking onder WAM-verzekering bij vervangend motorrijtuig

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij. Nationale-Nederlanden, eiseres tot cassatie, had Bovemij gedagvaard om te verklaren dat zij niet gehouden was om schade te vergoeden die was ontstaan door een aanrijding met een vervangend motorrijtuig. De aanrijding vond plaats op 22 oktober 1997 en was te wijten aan een bestuurder van een Toyota, die als vervangende auto was gegeven door een garagebedrijf aan Intra Holland B.V. Bovemij was de garageverzekeraar van het garagebedrijf en had de schade aan de eigenaar van de Mercedes, die casco-verzekerd was bij Stad Rotterdam, vergoed.

De rechtbank te Arnhem had de vordering van Nationale-Nederlanden afgewezen, en het gerechtshof had dit vonnis bekrachtigd. In cassatie werd door Nationale-Nederlanden betoogd dat de verzekering van Bovemij niet als een WAM-verzekering kon worden aangemerkt, en dat de benadeelde geen rechtstreekse vordering had jegens Nationale-Nederlanden. De Hoge Raad oordeelde echter dat de verzekering van Nationale-Nederlanden wel degelijk een WAM-verzekering was en dat de benadeelde, als derde-rechthebbende, een eigen recht kon ontlenen aan deze verzekering.

De Hoge Raad verwierp het principale beroep van Nationale-Nederlanden en oordeelde dat de benadeelde niet verplicht was om eerst een beroep te doen op de verzekering van Bovemij voordat hij een vordering kon instellen tegen Nationale-Nederlanden. De Hoge Raad benadrukte dat de benadeelde recht had op schadevergoeding op basis van de WAM, ongeacht de inschrijving van de verzekering in het register. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de dekking onder WAM-verzekeringen en de rechten van benadeelden in verkeerssituaties.

Uitspraak

19 maart 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/295HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
EISERES tot cassatie, voorwaardelijk
incidenteel verweerster,
advocaat: mr. R.V. Kist,
t e g e n
N.V. SCHADEVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ BOVEMIJ,
gevestigd te Nijmegen,
VERWEERSTER in cassatie, voorwaardelijk
incidenteel eiseres,
advocaat: jhr. mr. H.J.J. de Bosch Kemper.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Nationale-Nederlanden - heeft bij exploot van 8 december 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: Bovemij - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat Nationale-Nederlanden rechtens niet gehouden is om de in de dagvaarding omschreven schade van de benadeelde [betrokkene 1] geheel of gedeeltelijke te vergoeden, kosten rechtens.
Bovemij heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 november 1999 het gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Nationale-Nederlanden hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 9 juli 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Nationale-Nederlanden beroep in cassatie ingesteld. Bovemij heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot:
- vernietiging van het bestreden arrest in het principale beroep;
- verwerping van het incidentele beroep, en
- het uitspreken van de onder 7.4 geformuleerde verklaring voor recht met afwijzing van de vordering voor het overige.
De advocaat van Bovemij heeft bij brief van 5 januari 2004 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en incidentele beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 22 oktober 1997 vond een aanrijding plaats tussen een auto (Toyota) bestuurd door [betrokkene 2] en een auto (Mercedes) bestuurd door [betrokkene 1]. De aanrijding was te wijten aan [betrokkene 2]. Garagebedrijf [A] B.V. (hierna: [A]) had de Toyota als vervangende auto in bruikleen gegeven aan Intra Holland B.V. of [betrokkene 2] voor de duur van de reparatie van een auto van Intra Holland.
(ii) Bovemij was de garageverzekeraar van [A]. Zij stond als WAM-verzekeraar geregistreerd in het register van de Dienst Wegverkeer als bedoeld in artikel 13 lid 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM).
(iii) De eigenaar van de Mercedes was casco-verzekerd bij Stad Rotterdam. Bovemij heeft, tegen cessie van de regresvordering, Stad Rotterdam het door laatstgenoemde uitgekeerde schadebedrag en de eigenaar diens eigen risico van ƒ 300,-- vergoed.
(iv) In de voorwaarden van de garageverzekering staat onder meer:
"Hoofdstuk 3 aansprakelijkheid motorrijtuigen
Met voorbijgaan aan hetgeen anders in de verzekeringsvoorwaarden mocht zijn bepaald, wordt met betrekking tot de onder dit hoofdstuk omschreven motorrijtuigen de verzekering geacht aan de door of krachtens de (...)(WAM) gestelde eisen te voldoen. Indien de aansprakelijkheid, die onder deze verzekering is gedekt, evenwel tevens is gedekt onder een andere polis, al dan niet van oudere datum, of daaronder gedekt zou zijn, indien de onderhavige verzekering niet zou hebben bestaan, dan loopt de onderhavige verzekering slechts als excedent boven de dekking, die onder de andere polis is verleend, of verleend zou zijn, indien de onderhavige verzekering niet zou hebben bestaan.
Artikel 1 begripsomschrijvingen
1. Verzekerden.
De verzekerden zijn:
(...)
b. de eigenaar, de bezitter, de houder, de gemachtigde bestuurder van het motorrijtuig alsmede personen die daarmee worden vervoerd."
(v) Intra Holland had haar eigen auto, die zich ter reparatie bevond bij [A], krachtens de WAM verzekerd bij Nationale-Nederlanden die voor deze auto als WAM-verzekeraar stond geregistreerd in het register van de Dienst Wegverkeer. De voorwaarden van de zojuist genoemde verzekering bepalen onder meer:
"Artikel 1 Begripsomschrijvingen.
In de voorwaarden wordt verstaan onder:
(...)
1.2 Motorrijtuig
a. Het op het polisblad omschreven motorrijtuig:
b. Een niet aan de verzekeringnemer toebehorend gelijksoortig motorrijtuig dat het onder a. vermelde vervangt gedurende de tijd waarin dat voor reparatie en/of onderhoud tijdelijk buiten gebruik is."
"Met voorbijgaan aan hetgeen anders in de verzekeringsvoorwaarden mocht zijn bepaald, wordt deze verzekering geacht aan de door of krachtens de (...)(WAM) gestelde eisen te voldoen.
(...)
Artikel 4 Uitsluitingen
De verzekerde heeft geen aanspraak op dekking indien:
(...)
4.6 met betrekking tot een vervangend motorrijtuig een beroep kan worden gedaan op een andere verzekering al dan niet van oudere datum."
3.2 Nationale-Nederlanden heeft een verklaring voor recht gevorderd dat zij rechtens niet gehouden is de schade van de benadeelde geheel of gedeeltelijk (aan Bovemij) te vergoeden. Aan deze vordering heeft Nationale-Nederlanden ten grondslag gelegd dat de schade niet valt onder de verzekering van Nationale-Nederlanden. Volgens Nationale-Nederlanden is de door Intra Holland bij Nationale-Nederlanden gesloten verzekering met betrekking tot de auto die in reparatie was, niet een WAM-verzekering met betrekking tot de auto die de schade heeft toegebracht, zodat de benadeelde geen rechtstreekse vordering jegens Nationale-Nederlanden heeft. De rechtbank heeft de vordering van Nationale-Nederlanden afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.3 De overwegingen die het hof tot zijn beslissing hebben geleid, kunnen als volgt worden samengevat.
(a) De Benelux-Overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en de daarbij behorende Gemeenschappelijke Bepalingen, waarop de WAM is gebaseerd, hebben uitsluitend betrekking op een verzekering waarvan het onderwerp is de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe een bepaald motorrijtuig aanleiding kan geven en zijn niet van toepassing op een verzekering die deze aansprakelijkheid dekt van een bepaald persoon voor het geval dat hij een willekeurig motorrijtuig bestuurt (volgens de aanduiding van het hof: een incidentele verzekering). De verzekering van Nationale-Nederlanden, die dekking verleent voor aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een niet aan de verzekeringnemer toebehorend vervangend motorrijtuig gedurende de reparatie van zijn vaste motorrijtuig, is geen verplichte verzekering in de zin van de Gemeenschappelijke Bepalingen en de WAM. De rechtsgevolgen van een zodanige niet verplichte verzekering worden dan ook niet daardoor bepaald. De benadeelde kan derhalve geen beroep doen op het daarin toegekende eigen recht. De Gemeenschappelijke Bepalingen en de WAM staan niet eraan in de weg dat aan een incidentele verzekering die niet is een verplichte verzekering in de zin van de WAM, rechtsgevolgen toekomen naar nationaal recht (rov. 5.5).
(b) In de polisvoorwaarden van de onderhavige incidentele verzekering van Nationale-Nederlanden is een WAM-strik opgenomen: deze verzekering wordt geacht aan de door of krachtens de WAM gestelde eisen te voldoen. Nu het een contractuele bepaling betreft die, omdat van algemene bekendheid is dat kernpunt van de WAM het eigen recht van de benadeelde is, tot gevolg kan hebben dat de benadeelde als derde-rechthebbende kan toetreden tot de verzekeringsovereenkomst tussen de verzekeraar (Nationale-Nederlanden) en de verzekerde (Intra Holland) zijn voor de uitleg van de WAM-strik de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de polis en mede gelet op de aard en de strekking van het beding en de overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis. Daarbij is mede van belang dat naar hedendaagse maatschappelijke opvattingen benadeelden als verkeersslachtoffers, ook bij zaakschade, bescherming verdienen. De benadeelde die wordt geconfronteerd met een WAM-verzekeringspolis waarin een incidentele dekking staat en waarin een WAM-strik is opgenomen, mag, gelet op de bewoordingen daarvan, de context van de incidentele verzekering in een WAM-verzekeringspolis en de beschermingsgedachte, ervan uitgaan dat hij te maken heeft met een verzekering waarop de bepalingen van de WAM van toepassing zijn, ook waar het de incidentele verzekering betreft. Dit brengt mee dat de benadeelde, overeenkomstig de bepalingen van de WAM, een eigen recht jegens de desbetreffende verzekeraar geldend kan maken. Nu de incidentele verzekering van Nationale-Nederlanden voor de vervangende auto geen verplichte verzekering is, is op grond van de Gemeenschappelijke Bepalingen en de daarop gebaseerde WAM geen sprake van een eigen recht van de benadeelde op grond van de wet, maar een mogelijk eigen recht op grond van een derdenbeding. De benadeelde mag, gelet op de genoemde tekstuele uitleg van de WAM-strik, ervan uitgaan dat de verzekeraar en de verzekerde hebben beoogd ook ter zake van de incidentele verzekering aan de benadeelde een eigen vorderingsrecht toe te kennen jegens de verzekeraar. In het onderhavige geval heeft Bovemij als cessionaris van de gesubrogeerd verzekeraar het derdenbeding aanvaard en kon zij een eigen recht jegens Nationale-Nederlanden uit hoofde van de incidentele verzekering geldend maken dat moet worden uitgelegd als ware het een WAM-aanspraak. Nu de aansprakelijkheidsverzekeringen van Bovemij en Nationale-Nederlanden samenlopen, is de benadeelde, mede gelet op artikel 11 van de WAM, niet gehouden eerst een beroep te doen op de WAM-verzekering van Bovemij alvorens een beroep te doen op de verzekering van Nationale-Nederlanden (rov. 5.6).
(c) Het standpunt van Nationale-Nederlanden dat uit art. 13 lid 5 WAM volgt dat geen twee WAM-verzekeringen naast elkaar kunnen bestaan, wordt niet aanvaard (rov. 5.7 en 5.8).
(d) Anders dan Nationale-Nederlanden heeft doen aanvoeren beoogt art. 13 lid 7 WAM niet een exclusieve WAM-verzekeraar aan te wijzen in die zin dat de benadeelde alleen een eigen recht geldend kan maken jegens de bij de Dienst Wegverkeer geregistreerde WAM-verzekeraar (rov. 5.9 en 5.10).
(e) De situatie waarop artikel 15 WAM betrekking heeft, doet zich hier niet voor. Uit die bepaling volgt evenmin dat de verzekering van Nationale-Nederlanden een secundair karakter heeft.
3.4.1 De Hoge Raad ziet aanleiding eerst enige klachten uit het eerste middel in het incidentele beroep te behandelen. Het eerste onderdeel daarvan keert zich tegen het oordeel van het hof dat de verzekering van Nationale-Nederlanden niet een WAM-verzekering is. Het onderdeel betoogt dat dit oordeel in strijd is met de door het hof vastgestelde feiten, waaronder met name de inhoud van de polisvoorwaarden.
3.4.2 Deze klacht is gegrond. Het hof heeft in zijn rov. 5.6 ten onrechte de verzekering van Nationale-Nederlanden aangeduid als een incidentele verzekering, waaronder het hof verstaat een verzekering die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekt van een bepaalde persoon voor het geval hij een willekeurig motorrijtuig bestuurt. De onderhavige verzekering is, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.1 onder (v) is vermeld, een WAM-verzekering. De desbetreffende polisvoorwaarde houdt immers onmiskenbaar in dat het gaat om een verzekering waarvan het onderwerp is de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe een bepaald motorrijtuig - in dit geval een niet aan de verzekeringnemer toebehorend gelijksoortig motorrijtuig dat het verzekerde motorrijtuig zo lang als dit in verband met reparatie en/of onderhoud buiten gebruik is, vervangt - aanleiding kan geven (vgl. BenGH 17 maart 1986, NJ 1986, 515) terwijl daarin bovendien uitdrukkelijk is bepaald dat de verzekering geacht wordt te voldoen aan de door of krachtens de WAM gestelde eisen.
3.4.3 De omstandigheid dat op grond van de WAM geen verplichting bestond tot het afsluiten van een verzekering met betrekking tot een vervangend motorrijtuig betekent, anders dan het hof kennelijk heeft verondersteld, niet dat de onderhavige verzekering die deze dekking bood kan worden opgevat als een "niet-verplichte" verzekering, nu deze blijkens het vorenoverwogene een WAM-verzekering is en als zodanig een verplichte verzekering is. Ook het derde onderdeel van het middel is dus gegrond.
3.5.1 De eerste klacht van Nationale-Nederlanden in het principale beroep houdt in dat het hof buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door in rov. 5.3 te oordelen dat de grieven zien op de vraag of de benadeelde (of diens rechtsopvolger) jegens Nationale-Nederlanden een eigen recht heeft op vergoeding, nu de rechtsstrijd gaat om de beantwoording van de vraag of de benadeelde jegens Nationale-Nederlanden een eigen recht heeft in de zin van art. 6 WAM. Het hof heeft immers, aldus Nationale-Nederlanden, in zijn rov. 5.6 geoordeeld dat geen sprake is van een eigen recht van de benadeelde op grond van de wet, maar een mogelijk eigen recht op grond van een derdenbeding.
3.5.2 Deze klacht kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden, aangezien zij, ook indien zij op zichzelf gegrond mocht zijn, niet tot een voor Nationale-Nederlanden gunstige beslissing kan leiden. Het oordeel van het hof dat geen sprake is van een eigen recht op grond van de wet is immers uitsluitend gebaseerd op het hiervoor in 3.4.2 als onjuist gekwalificeerde oordeel van het hof dat deze verzekering niet (rechtstreeks) onder de WAM valt.
3.6.1 De tweede klacht van Nationale-Nederlanden is gericht tegen het oordeel van het hof zoals hiervoor in 3.3. onder (d) vermeld. Deze klacht houdt in dat volgens het systeem van de WAM de benadeelde uitsluitend een recht heeft tegen de verzekeraar van wie de verzekering is geregistreerd.
3.6.2 Deze opvatting vindt echter geen steun in het recht. In het onderhavige geval is sprake van twee naast elkaar bestaande WAM-verzekeringen. De omstandigheid dat een van deze verzekeringen niet is ingeschreven in het register, kan daaraan niet afdoen. Voor het bestaan van een WAM-verzekering is immers de inschrijving in het desbetreffende register geen - bij of krachtens de WAM vereiste - voorwaarde.
3.7.1 De derde en vierde klacht keren zich in het bijzonder tegen het oordeel van het hof dat de benadeelde als derde-rechthebbende kan toetreden tot de verzekeringsovereenkomst en dat de benadeelde op grond van een derdenbeding overeenkomstig de bepalingen van de WAM een eigen recht jegens de desbetreffende verzekeraar geldend kan maken.
3.7.2 Deze klachten kunnen bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden, aangezien zij, ook indien zij op zichzelf gegrond mochten zijn, niet tot een voor Nationale-Nederlanden gunstige beslissing kunnen leiden. Het hiervoor in 3.4.1-3.4.3 overwogene brengt immers mee dat op grond van het feit dat de verzekering van Nationale-Nederlanden een WAM-verzekering is, aangenomen moet worden dat de benadeelde rechtstreeks een recht jegens Nationale-Nederlanden kan ontlenen aan de WAM.
3.8 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het principaal beroep moet worden verworpen. Daarmee is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld, zodat het verder geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Bovemij begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 19 maart 2004.