ECLI:NL:HR:2004:AO1401

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01057/03 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatieberoep wegens vervallen uitspraak ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een ontnemingsuitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De betrokkene, geboren in Suriname in 1947, was veroordeeld voor medeplichtigheid aan valsheid in geschrift en had de verplichting opgelegd gekregen om een bedrag van ƒ 38.000,-- te betalen aan de Staat. Deze verplichting was opgelegd door het Hof, met vernietiging van een eerdere beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bestreden uitspraak is vervallen, omdat het Openbaar Ministerie in de hoofdzaak niet-ontvankelijk was verklaard. Dit gebeurde na een arrest van het Hof op 11 juli 2002, waarin het vonnis van de Politierechter werd vernietigd. De Hoge Raad concludeert dat de betrokkene geen belang meer heeft bij het cassatieberoep, aangezien de uitspraak waartegen hij zich richtte, van rechtswege is vervallen.

De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Hof niet meer van toepassing is. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in het strafrecht.

Uitspraak

17 februari 2004
Strafkamer
nr. 01057/03 P
EdK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 juni 1996, nummer 22/005003-96, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 13 juni 1995 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 38.000,--, subsidiair 156 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigt en het openbaar ministerie alsnog niet-ontvankelijk verklaart in de vordering.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Het Hof heeft bij de bestreden uitspraak aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 38.000,-- ter ontneming van het voordeel dat de betrokkene heeft verkregen door middel van of uit de baten van "medeplichtigheid aan valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" ter zake waarvan hij bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 26 april 1995 is veroordeeld. Uit door de plaatsvervangend Procureur-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt (a) dat het Hof bij arrest van 11 juli 2002 dit vonnis heeft vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard in de strafvervolging, en (b) dat dit in de hoofdzaak gewezen arrest op 26 juli 2002 in kracht van gewijsde is gegaan.
3.2. Art. 511i Sv houdt het volgende in:
"Een uitspraak op de vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht vervalt van rechtswege, doordat de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in artikel 36e, eerste onderscheidenlijk derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat."
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden uitspraak op 26 juli 2002 van rechtswege is vervallen. Dit betekent dat de betrokkene geen belang meer heeft bij het beroep tegen die uitspraak, zodat hij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verstaat dat de bestreden uitspraak is vervallen en verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 februari 2004.