ECLI:NL:HR:2004:AO1401
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in cassatieberoep wegens vervallen uitspraak ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een ontnemingsuitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De betrokkene, geboren in Suriname in 1947, was veroordeeld voor medeplichtigheid aan valsheid in geschrift en had de verplichting opgelegd gekregen om een bedrag van ƒ 38.000,-- te betalen aan de Staat. Deze verplichting was opgelegd door het Hof, met vernietiging van een eerdere beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bestreden uitspraak is vervallen, omdat het Openbaar Ministerie in de hoofdzaak niet-ontvankelijk was verklaard. Dit gebeurde na een arrest van het Hof op 11 juli 2002, waarin het vonnis van de Politierechter werd vernietigd. De Hoge Raad concludeert dat de betrokkene geen belang meer heeft bij het cassatieberoep, aangezien de uitspraak waartegen hij zich richtte, van rechtswege is vervallen.
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Hof niet meer van toepassing is. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in het strafrecht.