ECLI:NL:HR:2004:AO1290

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/321HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake pensioenrechten en dwangsommen in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [A] B.V. en [de vrouw]. De eiseres tot cassatie, [A] B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. R.Th.R.F. Carli, was in hoger beroep gegaan tegen een uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verweerster in cassatie, [de vrouw], vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Grabandt, had eerder bij de rechtbank te Breda vorderingen ingesteld met betrekking tot haar pensioenrechten en de verplichtingen van de BV. De rechtbank had de BV veroordeeld tot het verstrekken van informatie over de pensioenrechten van [de vrouw] en het af te zonderen van kapitaal voor haar aanspraken. De BV had hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het hof had de vorderingen van [de vrouw] in grote lijnen bevestigd en de BV veroordeeld tot het af te zonderen van kapitaal en het betalen van een dwangsom bij niet-nakoming. De BV heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, maar de Hoge Raad heeft het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de cassatie niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. De Hoge Raad heeft de BV bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

12 maart 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/321HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [de vrouw] - heeft bij exploot van 17 mei 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: de BV - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en - na wijziging en vermeerdering van eis bij conclusie van repliek - gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de BV te veroordelen om:
1) een gedocumenteerde opgave te verstrekken van
a. de aanspraken op het door [de vrouw] opgebouwde ouderdomspensioen;
b. de aanspraken van [de vrouw] krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: WVP) ter zake van het ouderdomspensioen van de man;
c. de aanspraken van [de vrouw] op weduwenpensioen;
2) inzicht te verschaffen in aard en opbouw van de dekking die in de BV nodig en aanwezig is ter voldoening van de verplichtingen van de BV, in het bijzonder de verplichtingen jegens [de vrouw];
3) het kapitaal af te zonderen dat nodig is voor de aanspraken van [de vrouw] jegens de BV en dat kapitaal te storten onder een door [de vrouw] aan te wijzen (levens)verzekeringsmaatschappij;
4) indien het onder 3) gevorderde niet wordt toegewezen, een zodanige voorziening te treffen dat de aanspraken van [de vrouw] optimaal zullen zijn gewaarborgd.
De BV heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 juli 2000 de BV veroordeeld om:
(1) een gedocumenteerde opgave te doen van de aanspraken van [de vrouw] krachtens de WVP alsmede op weduwenpensioen;
(2) het voor die aanspraken benodigde kapitaal af te zonderen en te storten onder een door [de vrouw] aan te wijzen (levens)verzekeringsmaatschappij;
(3) een gedocumenteerde opgave te doen van de aanspraken van [de vrouw] jegens de BV op ouderdomspensioen, en
(4) het voor die aanspraken benodigde kapitaal af te zonderen en te storten onder een door [de vrouw] aan te wijzen (levens)verzekeringsmaatschappij.
Tegen dit vonnis heeft de BV hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
[De vrouw] heeft bij memorie van antwoord haar eis vermeerderd en gevorderd de BV te veroordelen tot betaling van een dwangsom indien de BV niet of niet geheel aan de gevorderde veroordeling zou voldoen.
De BV heeft zich verzet tegen de eisvermeerdering, welk verzet het hof bij beschikking van 8 mei 2001 ongegrond heeft verklaard.
Bij arrest van 15 augustus 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de BV veroordeeld om:
(1) een gedocumenteerde opgave te doen van de aanspraken krachtens de WVP alsmede van de aanspraken op weduwenpensioen van [de vrouw] jegens de BV;
(2) een gedocumenteerde opgave te doen van de door [de vrouw] opgebouwde aanspraken jegens de BV op ouderdomspensioen;
(3) het voor de door [de vrouw] opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen jegens de BV benodigde kapitaal af te zonderen en te storten onder een door [de vrouw] aan te wijzen (levens)verzekeringsmaatschappij, zulks na ontvangst van de aanwijzing dienaangaande van [de vrouw];
(4) tot betaling aan [de vrouw] van een direct opeisbare dwangsom van € 500,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat de BV in gebreke blijft na verloop van drie weken na betekening van het arrest aan voormelde veroordeling geheel of gedeeltelijk te voldoen, zulks tot een maximum van € 50.000,--.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de BV beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[De vrouw] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de BV in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de vrouw] begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 maart 2004.