ECLI:NL:HR:2004:AO1289
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over pensioenrechten en de verplichtingen van een BV na echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een vrouw en een BV betreffende haar pensioenrechten na echtscheiding. De vrouw, eiseres tot cassatie, had de BV gedagvaard om inzicht te krijgen in haar pensioenrechten en om te waarborgen dat de benodigde pensioenreserveringen veiliggesteld zouden worden. De rechtbank te Breda had de BV veroordeeld om een gedocumenteerde opgave te verstrekken van de aanspraken van de vrouw en om het benodigde kapitaal af te zonderen. De BV ging in hoger beroep, maar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de vrouw af, met als argument dat de BV niet verplicht was om de pensioenaanspraken van de vrouw op de door haar gevorderde wijze te waarborgen.
De Hoge Raad oordeelde dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in de rechtsverhouding tussen de vrouw en de BV, gezien de omstandigheden van de zaak, niet voldoende waren meegenomen door het hof. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de BV, als uitvoerder van de pensioenwetgeving, verantwoordelijk is voor het waarborgen van de pensioenrechten van de vrouw, en dat de omstandigheden waaronder de BV opereert, zoals het feit dat de man directeur en enig aandeelhouder is, van invloed zijn op de beoordeling van de vorderingen van de vrouw. De uitspraak onderstreept de bescherming van pensioenrechten in het kader van echtscheiding en de verantwoordelijkheden van de uitvoerder van pensioenregelingen.