ECLI:NL:HR:2004:AO1237

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/299HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid garagehouder voor diefstal van auto na deponeren van sleutels in sleutelbus

In deze zaak heeft De Lage Landen Translease B.V. (hierna: De Lage Landen) cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De Lage Landen, eigenaar van een auto die door een werknemer was geleased, had de garage [verweerster] gedagvaard voor schadevergoeding na de diefstal van de auto. De werknemer had de auto op 10 maart 1999 bij de garage geparkeerd en de sleutels in een sleutelbus gedeponeerd. De diefstal vond plaats tussen het moment van deponeren en de volgende ochtend. De rechtbank had de vordering van De Lage Landen afgewezen, en het hof bekrachtigde dit vonnis. De Hoge Raad moest nu beoordelen of de garagehouder onrechtmatig had gehandeld door geen instructies te geven over het deponeren van sleutels en of de sleutelbus voldoende bescherming bood tegen diefstal.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had vastgesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat autosleutels uit brievenbussen kunnen worden gestolen. De persoon die zijn auto bij de garage aflevert, moet rekening houden met de mogelijkheid van diefstal. De Hoge Raad concludeerde dat de garagehouder niet aansprakelijk was, omdat de sleutelbus een adequate bescherming bood en de eis dat de garagehouder instructies moest geven over het deponeren van sleutels te ver ging. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde De Lage Landen in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

12 maart 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/299HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE LAGE LANDEN TRANSLEASE B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. B. Winters,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: De Lage Landen - heeft bij exploot van 11 mei 2000, hersteld bij exploot van 17 mei 2000, verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voorzover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
1. [Verweerster] te veroordelen om aan De Lage Landen te vergoeden de door De Lage Landen geleden schade ten bedrage van ƒ 26.699,31, exclusief BTW, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 1999, althans vanaf de dag van het verzuim, tot de dag der algehele voldoening;
2. [Verweerster] te veroordelen aan De Lage Landen te vergoeden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, ter hoogte van ƒ 2.077,83, althans ter hoogte van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzuim tot de dag der algehele voldoening.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 9 mei 2001 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft De Lage Landen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 16 juli 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft De Lage Landen beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor De Lage Landen mede door mr. J. van der Beek, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugverwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage.
De advocaat van [verweerster] heeft bij brief van 24 december 2003 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Lage Landen is eigenares van een door Adecco ten behoeve van haar werknemer [betrokkene 1] geleasde auto. [betrokkene 1] is met [verweerster] overeengekomen dat [verweerster] aan de auto op 11 maart 1999 een reparatie zou uitvoeren.
(ii) [Verweerster] biedt haar klanten de mogelijkheid hun auto na sluitingstijd van de garage af te leveren door middel van het deponeren van de autosleutels in een daarvoor speciaal bij [verweerster] aanwezige sleutelbus. De sleutelbus bestaat uit een (aan de buitenzijde zichtbare) verticale opening waarboven is vermeld "sleutelbus". Achter de sleutelbus bevindt zich aan de binnenzijde een constructie bestaande uit glijplaten die haaks op elkaar staan. De gedeponeerde sleutels komen via de glijplaten-constructie in een bak op een bureau terecht.
(iii) Op 11 maart 1999 heeft [betrokkene 1] aangifte gedaan van diefstal van de auto. De diefstal is gepleegd tussen 10 maart 1999, 20.15 uur, het tijdstip waarop [betrokkene 1] naar zijn zeggen de auto bij het bedrijf van [verweerster] heeft geparkeerd en de autosleutels en het frontje van de autoradio in een envelop in de sleutelbus heeft gedeponeerd, en 11 maart 1999 09.05 uur, het moment waarop [betrokkene 1] van [verweerster] per telefoon hoorde dat noch de auto, noch de sleutels waren aangetroffen.
3.2 Nadat de rechtbank de onder 1 vermelde vordering van De Lage Landen op in cassatie niet meer ter zake doende gronden had afgewezen, heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd. Het hof heeft met betrekking tot de vraag of [verweerster] onrechtmatig jegens De Lage Landen heeft gehandeld door [betrokkene 1] niet te instrueren om uitsluitend losse sleutels in de sleutelbus te deponeren en door geen maatregelen te hebben getroffen om te voorkomen dat de sleutels uit de bus kunnen worden gestolen, als volgt overwogen:
"3.3 (...) Het is een feit van algemene bekendheid dat het regelmatig voorkomt dat bij garages autosleutels uit de brievenbus worden gehengeld en de daarbij behorende auto's die in de omgeving van die garage staan geparkeerd worden gestolen. De persoon die ervoor kiest zijn auto de avond tevoren al bij de garage af te leveren behoort met de mogelijkheid van diefstal rekening te houden. De gevolgen daarvan zijn in beginsel voor zijn risico. Dit is eerst anders wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de garagehouder een zodanig verwijt valt te maken dat hij voor de gevolgen van de diefstal aansprakelijk is. In casu zou dat het geval kunnen zijn wanneer de speciaal voor autosleutels bestemde bus apert ondeugdelijk was. De eis, dat [verweerster] ervoor diende te zorgen dat diefstal onmogelijk was, gaat naar het oordeel van het hof te ver, evenals de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had dienen te instrueren alleen sleutels in de bus te deponeren.
3.4 Omtrent de sleutelbus is het volgende gebleken. [Verweerster] heeft een constructie laten aanbrengen juist met het doel om diefstal te bemoeilijken: de constructie is met metaal bekleed om hengelen met een magneet te frustreren en bevat een aantal haaks op elkaar staande glijbanen, eveneens om ervoor te zorgen dat men via de opening van buiten niet bij de in de bus gedeponeerde voorwerpen kan komen. Het hof is van oordeel dat deze constructie een betere bescherming lijkt te bieden dan een "gewone, gemiddelde" brievenbus en zeker niet zodanig ondeugdelijk is dat [verweerster] op grond daarvan aansprakelijk zou zijn voor de veronderstelde diefstal."
3.3.1 Onderdeel 1, dat met rechts- en motiveringsklachten tegen deze oordelen opkomt, kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden voorzover het uitgaat van de veronderstelling dat het hof slechts heeft onderzocht of de sleutelbus apert ondeugdelijk was dan wel of de sleutelbus een betere bescherming lijkt te bieden dan een gewone gemiddelde brievenbus en of de sleutelbus zodanig ondeugdelijk was dat [verweerster] op grond daarvan aansprakelijk zou zijn voor de diefstal, en niet heeft onderzocht of de sleutelbus een deugdelijke bescherming bood tegen diefstal van daarin gedeponeerde sleutels. Die veronderstelling is onjuist. Het hof heeft, nadat het in 3.3 had geoordeeld dat de eis dat [verweerster] ervoor diende te zorgen dat diefstal onmogelijk was te ver gaat, in 3.4 beoordeeld of de brievenbus een deugdelijke bescherming bood tegen diefstal van de daarin gedeponeerde sleutels. Het oordeel van het hof komt erop neer dat dit het geval was.
3.3.2 Het onderdeel wordt ook voor het overige tevergeefs voorgesteld, omdat het oordeel dat de brievenbus een deugdelijke bescherming bood tegen diefstal van de daarin gedeponeerde sleutels, als van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht, niet onbegrijpelijk is en geen nadere motivering behoefde.
3.4.1 Onderdeel 2 keert zich tegen het oordeel in rov. 3.3 dat de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had dienen te instrueren alleen sleutels in de bus te deponeren te ver gaat. Het onderdeel voert aan dat het hof heeft miskend dat de in het onderdeel nader aangeduide omstandigheden met zich (kunnen) brengen dat [verweerster] in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid handelde door [betrokkene 1] niet te instrueren dat alleen sleutels in de sleutelbus dienden te worden gedeponeerd. Volgens het onderdeel valt, gelet op deze omstandigheden, in ieder geval zonder nadere motivering niet in te zien waarom de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had behoren te instrueren, te ver zou gaan.
3.4.2 Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt vooropgesteld dat het hof niet blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door als uitgangspunt te nemen dat, gelet op het van algemene bekendheid zijnde feit dat het regelmatig voorkomt dat bij garages autosleutels uit de brievenbus worden gehengeld en de daarbij behorende auto's die in de omgeving van die garage staan geparkeerd worden gestolen, de persoon die ervoor kiest zijn auto de avond tevoren al bij de garage af te leveren met de mogelijkheid van diefstal rekening behoort te houden, en dat de gevolgen daarvan in beginsel voor zijn risico zijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de garagehouder een zodanig verwijt valt te maken dat hij voor de gevolgen van de diefstal aansprakelijk is. Bij dat uitgangspunt heeft het hof evenmin blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had moeten instrueren alleen sleutels in de sleutelbus te deponeren te ver gaat. Daarbij heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat boven de bus duidelijk is vermeld "sleutelbus" en dat [verweerster] daarom niet rekening behoefde te houden met de mogelijkheid dat cliënten ondanks die aanduiding grotere voorwerpen dan hun autosleutels in de opening zouden deponeren, zoals het frontje van een autoradio, dat voor het uitvoeren van reparaties in het algemeen niet nodig zal zijn. In het licht van het debat van partijen, waaruit niet naar voren is gekomen dat zich eerder problemen met de - gelet op het hiervóór in 3.3 overwogene - deugdelijk te achten sleutelbus hebben voorgedaan, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering dat het hof een uitdrukkelijke instructie of een uitdrukkelijke waarschuwing slechts sleutels in de - al duidelijk als sleutelbus aangeduide - opening te deponeren, als een te vergaande eis heeft beoordeeld. De in het onderdeel aangevoerde omstandigheden noopten het hof ook niet tot een nadere motivering. Het onderdeel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt De Lage Landen in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 maart 2004.