ECLI:NL:HR:2004:AO1224

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/287HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onrechtmatige medische tuchtklacht en inzage in dossier

In deze zaak heeft eiser, een medisch professional, verweerder, eveneens een medisch professional, gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. Eiser vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat verweerder onrechtmatig had gehandeld door een medische tuchtklacht in te dienen. De klacht betrof het feit dat eiser een tumor zou hebben gemist tijdens een onderzoek van verweerder. Eiser stelde dat deze klacht zonder redelijke grond was ingediend en dat hij recht had op inzage in essentiële medische documenten, zoals het operatieverslag en de CT-scan. De rechtbank heeft op 18 april 2001 de vorderingen van eiser afgewezen, waarna eiser hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft op 13 juni 2002 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft op 23 januari 2004 uitspraak gedaan in deze zaak. De raadsheren hebben geoordeeld dat de klachten van eiser in de cassatieprocedure niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier gevolgd, die had geadviseerd om het beroep te verwerpen. Eiser is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van verweerder op nihil zijn begroot. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Deze zaak benadrukt de juridische grenzen van het indienen van medische tuchtklachten en het recht op inzage in medische dossiers. De Hoge Raad heeft bevestigd dat niet elke klacht automatisch leidt tot een rechtsvraag die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling moet worden beantwoord.

Uitspraak

23 januari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/287HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 25 februari 2000 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad het volgende uit te spreken en/of te bevelen:
Primair:
I voor recht te verklaren dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] door over te gaan tot het indienen van een medische tuchtklacht tegen [eiser] inhoudende dat [eiser] bij onderzoek van [verweerder] een tumor heeft gemist, althans voor recht te verklaren dat [verweerder] zonder redelijke grond, althans uiterst lichtzinnig is overgegaan tot het indienen van de klacht
Subsidiair:
II voor recht te verklaren dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] door tegen hem een medische tuchtklacht in te dienen, maar hem tegelijkertijd het recht op inzage in essentiële stukken uit het dossier als het operatieverslag, het rapport van patholoog-anatoom en de CT-scan te ontzeggen en te blijven ontzeggen;
III [verweerder] te bevelen om binnen door de rechtbank te bepalen termijn aan de medische directie van het Academisch Centrum te Amsterdam een schriftelijke machtiging te verstrekken die toestemming verleent om alle medische, paramedische en verpleegkundige gegevens, zoals omschreven onder 4 van de dagvaarding ter inzage te geven aan [eiser], althans [verweerder] te bevelen tot afgifte van een machtiging aan het AMC om aan [eiser] ter inzage te geven het operatieverslag, het rapport van de patholoog-anatoom en de CT-scan, vervaardigd in verband met de operatie van [verweerder] van 12 januari 1998, dit alles op straffe van een dwangsom van ƒ 1.000,-- voor elke dag dat [verweerder] in gebreke blijft in enigerlei opzicht aan het door de rechtbank te wijzen vonnis te voldoen.
[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 18 april 2001 het gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] bij exploot van 12 juli 2001 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam en [eiser] heeft zijn eis gewijzigd en vermeerderd, zoals in het exploot vermeld.
Bij arrest van 13 juni 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 5 december 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 januari 2004.