ECLI:NL:HR:2004:AO0973

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/256HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • E.J. Numann
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid en belastingaanslagen in kort geding

In deze zaak hebben de Tuinders, bestaande uit meerdere eisers waaronder KLEIN WESTLAND B.V. en TUINBOUWBEDRIJF VERSA B.V., de Staat der Nederlanden en de Ontvanger van de Belastingdienst in cassatie gedagvaard. De Tuinders vorderden in kort geding dat de Ontvanger zich zou onthouden van het versneld invorderbaar verklaren van een belastingaanslag. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft de vordering van de Tuinders afgewezen en hen in reconventie veroordeeld tot nakoming van informatieverplichtingen uit de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. De Tuinders hebben hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof heeft de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. Hierop hebben de Tuinders cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft zich gebogen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Staat en de Ontvanger hebben aangevoerd dat de Tuinders niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep, omdat zij in verschillende gedingen bij één dagvaarding beroep in cassatie hebben ingesteld. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de goede procesorde in dit geval niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, omdat de zaken in de feitelijke instanties steeds samen zijn behandeld.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en de Tuinders in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De uitspraak is gedaan door de vice-president R. Herrmann en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en E.J. Numann, en openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman op 27 februari 2004.

Uitspraak

27 februari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/256HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [Eiseres 3],
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. [Eiseres 4],
gevestigd te [vestigingsplaats],
5. KLEIN WESTLAND B.V.,
gevestigd te Elsendorp,
6. [Eiseres 6],
gevestigd te [vestigingsplaats],
7. [Eiseres 7],
gevestigd te [vestigingsplaats],
8. TUINBOUWBEDRIJF VERSA B.V.,
gevestigd te Aarle-Rixtel, en
9. HANDELSKWEKERIJ DE ZITTERD B.V.,
gevestigd te Aarle-Rixtel,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën/de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen Helmond),
gevestigd te 's-Gravenhage, en
2. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ ONDERNEMINGEN HELMOND,
gevestigd te Helmond,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. E. Platzer,
thans mr. M.J. Schenck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: de Tuinders - hebben bij exploot van 1 september 2000 verweerder in cassatie sub 2 - verder te noemen: de Ontvanger - in kort geding gedagvaard voor de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
primair de Ontvanger te veroordelen om zich te onthouden van het versneld invorderbaar verklaren van de ambtshalve op te leggen aanslag en het te dier zake mogelijk uit te vaardigen dwangbevel, en
subsidiair een zodanige voorziening te treffen als de president in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van dit geding.
Bij exploot van 24 augustus 2000 hebben de Tuinders verweerder in cassatie sub 1 - verder te noemen: de Staat - in kort geding gedagvaard voor de president van de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
primair de Staat te veroordelen om zich te onthouden van enig contact met de Tuinders buiten de advocaten-gemachtigde om in dier voege dat de Staat zich zal dienen te verstaan met de advocaten-gemachtigde van de Tuinders, een en ander op verbeurte van een dwangsom ter hoogte van ƒ 25.000,-- voor elk zodanig contact buiten de advocaten-gemachtigde om dat de Inspecteur met de Tuinders zoekt,
subsidiair een zodanige voorziening te treffen als de president in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding.
Op verzoek van de Ontvanger heeft de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch bij vonnis van 11 september 2000 de bij dagvaarding van 1 september 2000 tegen de Ontvanger aangebrachte procedure wegens verknochtheid verwezen naar de president van de rechtbank te 's-Gravenhage.
De Ontvanger heeft de vordering bestreden.
De Staat heeft in conventie de vordering bestreden en in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Tuinders te veroordelen:
1. tot nakoming van de informatieverplichtingen uit art. 47 tot en met 56 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van ƒ 25.000,-- voor elke dag dat niet aan een verzoek tot nakoming van een verplichting uit een van deze artikelen wordt voldaan, meer in het bijzonder:
a. tot het desgevraagd verlenen van toegang zoals bedoeld in art. 50 AWR, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van ƒ 25.000,-- voor elke weigering tot het verlenen van die toegang;
b. tot het beantwoorden van de vragen, gesteld in de vragenbrieven d.d. 15 augustus 2000 (door de Tuinders in conventie overgelegd als productie 1), op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van ƒ 25.000,-- voor elke dag dat deze beantwoording achterwege blijft;
2. tot veroordeling van de Tuinders in conventie tevens gedaagden in reconventie in de kosten van dit geding.
De Tuinders hebben in reconventie de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 29 september 2000 (rolnummer KG 00/1107), gewezen tussen de Tuinders en de Staat, in conventie de door de Tuinders gevorderde voorzieningen geweigerd en in reconventie ieder van de Tuinders veroordeeld tot nakoming van hun verplichtingen ten dienste van de belastingheffing uit de artikelen 47 tot en met 56 AWR, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- voor elke dag dat niet aan een verzoek tot nakoming van een verplichting uit een van deze artikelen wordt voldaan, meer in het bijzonder tot het desgevraagd verlenen van toegang zoals bedoeld in art. 50 AWR, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- voor elke weigering tot het verlenen van die toegang.
De rechtbank heeft bij vonnis van 29 september 2000 (rolnummer KG 00/1189), gewezen tussen de Tuinders en de Ontvanger, de door de Tuinders gevorderde voorzieningen geweigerd.
Tegen deze vonnissen hebben de Tuinders bij een exploot van 11 oktober 2000 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft beide zaken gevoegd behandeld.
Bij twee arresten van 16 mei 2002 (rolnummers C00.1133A en C00.1133B) heeft het hof de bestreden vonnissen bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof hebben de Tuinders bij een exploot van 27 juni 2002 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat en de Ontvanger hebben primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Tuinders in hun cassatieberoep, subsidiair tot verwerping van het door hen ingestelde cassatieberoep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt ertoe dat het beroep op niet-ontvankelijkheid behoort te worden verworpen, dat de beide zaken die in dit cassatieberoep aan de orde zijn, in cassatie worden gesplitst en dienovereenkomstig behandelend, en dat het cassatieberoep (in beide) zaken behoort te worden verworpen.
De advocaat van de Tuinders heeft bij brief van 12 december 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Staat en de Ontvanger hebben bij wege van exceptief verweer aangevoerd dat de Tuinders niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep, omdat een goede procesorde zich ertegen verzet dat beroep in cassatie tegen in verschillende gedingen gewezen uitspraken wordt ingesteld bij één en hetzelfde exploot van dagvaarding en in het onderhavige geval geen rechtvaardiging bestaat voor het aannemen van een uitzondering op deze hoofdregel.
Zoals in het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 1980 (nr. 11539, NJ 1980, 611) is overwogen, verzet een goede procesorde zich er in het algemeen tegen dat beroep in cassatie tegen in verschillende gedingen gewezen uitspraken wordt ingesteld bij een en hetzelfde exploot van dagvaarding, doch geldt zulks niet in alle gevallen. In dit arrest werd een uitzondering aanvaard voor het geval dat het beroep zich richt tegen twee op dezelfde dag uitgesproken vonnissen, door dezelfde rechter en tussen dezelfde partijen gewezen in gedingen die betrekking hebben op vorderingen welke gewoonlijk verenigd aan de rechter worden voorgelegd maar in dit geval ieder in een afzonderlijk geding waren ingesteld. Ook in het onderhavige geval staat de goede procesorde niet in de weg aan de ontvankelijkheid van een bij één exploot ingesteld cassatieberoep, nu de Ontvanger, toen de zaak aanhangig was bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch, verwijzing wegens verknochtheid met de voor de rechtbank te 's-Gravenhage aanhangige procedure tussen de Tuinders en de Staat heeft verzocht en beide zaken, nadat die verwijzing met instemming van de Tuinders had plaatsgevonden, vervolgens in de feitelijke instanties steeds samen zijn berecht. Het hier aan de orde zijnde verweer moet derhalve worden verworpen.
4. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Tuinders in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat en de Ontvanger begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 27 februari 2004.