ECLI:NL:HR:2004:AO0624
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Uitlevering en strafbaarheid van gekopieerde tankpassen in het Nederlandse strafrecht
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland, die verdacht wordt van het plegen van fraude met gekopieerde tankpassen. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Utrecht, die de uitlevering toelaatbaar had verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in Nederland. De advocaat van de opgeëiste persoon, mr. B.P.J. van Riel, heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij de Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Rechtbank had geoordeeld dat de tankpassen, die door de opgeëiste persoon en medeverdachten waren gekopieerd, konden worden aangemerkt als betaalpassen of waardekaarten in de zin van artikel 232 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel stelt het afleveren, voorhanden hebben en gebruiken van vervalste betaalpassen en waardekaarten strafbaar. De verdediging voerde aan dat fraude met een tankpas niet strafbaar was, omdat er geen rechtstreekse betaling plaatsvond. De Rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat een tankpas, die bedoeld is voor geautomatiseerde betalingen voor brandstof, wel degelijk onder de definitie van betaalpas valt.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarin artikel 140 Sr als toepasselijke wetsbepaling is vermeld. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, en oordeelt dat de Rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld over de strafbaarheid van de feiten zoals omschreven in de uitleveringsverzoeken. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de toelaatbaarheid van de uitlevering voor de strafbare feiten die in het Duitse recht zijn omschreven, en benadrukt de noodzaak van dubbele strafbaarheid in uitleveringszaken.