ECLI:NL:HR:2004:AN9690
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vaststelling vaderschap en alimentatie voor minderjarige na relatiebreuk
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van het vaderschap en de alimentatie voor een minderjarige. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had in 2001 bij de rechtbank te Zutphen verzocht om het vaderschap van de man, verzoeker tot cassatie, vast te stellen en om een maandelijkse bijdrage van ƒ 1.000,-- voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter, geboren in 2001. De rechtbank benoemde een bijzonder curator en gelastte een DNA-onderzoek. Bij eindbeschikking in maart 2002 werd de bijdrage vastgesteld op € 453,78 per maand. De man ging in hoger beroep, waarna het gerechtshof te Arnhem de beschikking van de rechtbank vernietigde en de alimentatie verlaagde naar € 363,-- per maand met terugwerkende kracht. De man ging in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de financiële middelen van de vader in aanmerking moesten worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, ook al had de vader nooit in gezinsverband met de moeder en het kind geleefd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof, omdat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de behoefte van de minderjarige was vastgesteld op een lager bedrag dan wat gebruikelijk is voor een kind van die leeftijd. De zaak werd verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de behoefte van kinderen in alimentatiezaken, waarbij zowel de financiële situatie van de ouders als de specifieke omstandigheden van het kind in acht moeten worden genomen.