ECLI:NL:HR:2004:AN9372

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00617/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 8 mei 2002 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1950. De Hoge Raad heeft de zaak eerder verwezen naar het Hof na een arrest op 13 maart 2001. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. De straf bestond uit twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en 180 uren onbetaalde arbeid ten behoeve van de gemeenschap. Daarnaast werd de verdachte ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor een periode van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De vordering van de benadeelde partij werd eveneens toegewezen, met een betalingsverplichting voor de verdachte.

In het cassatiegeding heeft de advocaat van de verdachte, mr. R.B. Milo, een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet kan leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat er geen rechtsvragen zijn die in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, zonder dat er grond aanwezig was om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Dit arrest is uitgesproken op 20 januari 2004 door de vice-president W.J.M. Davids, samen met de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

20 januari 2004
Strafkamer
nr. 00617/03
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 mei 2002, nummer 21/000576-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 13 maart 2001, heeft het Hof in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 17 juni 1997, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 180 uren, in plaats van vier maanden gevangenisstraf, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.B. Milo, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 januari 2004.