ECLI:NL:HR:2004:AN9177
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bewezenverklaring van opzettelijk in hulpeloze toestand laten van een minderjarige
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, die in deze zaak werd aangeklaagd, had zijn stiefdochter in een hulpeloze toestand gelaten. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 20 december 2000 te Rotterdam heeft de verdachte, wetende dat zijn stiefdochter kort daarvoor was mishandeld, haar in een hulpeloze toestand achtergelaten. De verdachte had de plicht om zich te vergewissen van haar toestand, maar heeft dit nagelaten, waardoor hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat zij in een hulpeloze toestand verkeerde.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het opzettelijk in hulpeloze toestand laten van het slachtoffer voldoende gemotiveerd was. De verdachte had kennis van eerdere mishandelingen door zijn echtgenote en had moeten beseffen dat zijn stiefdochter in gevaar verkeerde. De Hoge Raad verwierp de klachten van de verdachte over de onvoldoende motivering van de bewezenverklaring en oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verdachte zijn stiefdochter opzettelijk in een hulpeloze toestand had gelaten.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte tot zestien maanden gevangenisstraf, zoals eerder opgelegd door het Hof, en verwierp het beroep in cassatie. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de zorgplicht van ouders en de gevolgen van het nalaten om in te grijpen bij geweld tegen minderjarigen.