Verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft bij exploot van 16 december 1993 eiser tot cassatie - verder te noemen: de man - gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en gevorderd de omvang van de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw en de wijze van verdeling vast te stellen en te gelasten al dan niet met benoeming van deskundigen als door de rechtbank noodzakelijk geacht, althans zo te beslissen als de rechtbank vermeent in goede justitie te moeten bepalen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure. Na vermeerdering van eis bij conclusie van repliek heeft zij gevorderd de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag van ƒ 25.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert 10 maart 1992, subsidiair te vernietigen - zo de rechtbank zou vaststellen dat een overeenkomst van boedelscheiding heeft plaatsgevonden - de overeenkomst van boedelscheiding als door de man betoogd, nu de vrouw gedwaald heeft omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen zaken en schulden behorend tot de huwelijksgemeenschap en deze benadeling voor meer, althans voor meer dan 1/4e is geschied, meer subsidiair in plaats van de vernietiging uit te spreken de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het door de vrouw geleden nadeel te wijzigen.
De man heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 20 oktober 1994 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 17 mei 1995 de man tot bewijslevering toegelaten.
Tegen het tussenvonnis van 17 mei 1995 heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Het hof heeft bij arrest van 29 mei 1996 het tussenvonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vrouw bewijslevering opgedragen en de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar de rechtbank te Leeuwarden verwezen.
Na enquête ter zitting van 9 augustus 1996 heeft de rechtbank bij rolbeschikking van 25 september 1996 een deskundigenonderzoek bevolen, een deskundige benoemd, en een aantal vragen geformuleerd.
Na deskundigenbericht heeft op 10 april 1997 voortzetting van het getuigenverhoor plaatsgevonden.
Vervolgens heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 28 mei 1997 de zaak naar de rol verwezen voor overlegging van de in het vonnis vermelde stukken en bij tussenvonnis van 19 november 1997 wederom een deskundigenonderzoek bevolen en een aantal nieuwe vragen geformuleerd.
Tegen laatstvermeld tussenvonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het hof te Leeuwarden.
Bij arrest van 20 januari 1999 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar de rechtbank te Leeuwarden verwezen.
De rechtbank heeft bij rolbeschikking van 30 juni 1999 een makelaar/taxateur in assurantieportefeuilles tot deskundige benoemd.
Na deskundigenbericht heeft de rechtbank bij eindvonnis van 15 november 2000 de boedelverdeling zoals op 10 maart 1992 tussen partijen afgesproken vernietigd, de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen partijen alsnog vastgesteld op de wijze als in het vonnis omschreven, vastgesteld dat de man ter zake van zijn overbedeling aan de vrouw per saldo nog een bedrag van ƒ 115.683,-- verschuldigd is, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het eindvonnis van 15 november 2000 heeft de man hoger beroep ingesteld bij het hof te Leeuwarden.
Bij arrest van 28 augustus 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof van 28 augustus 2002 is aan dit arrest gehecht.