ECLI:NL:HR:2004:AN9075

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/255HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van een vordering tot schadevergoeding tegen AMEV Schadeverzekering N.V.

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], AMEV Schadeverzekering N.V. gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht met de vordering om een schadevergoeding van ƒ 50.216,-- te ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 februari 1993. De rechtbank heeft de vordering afgewezen na bewijslevering. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat bij tussenarrest een deskundigenonderzoek heeft bevolen. Het hof heeft in het eindarrest van 28 maart 2002 de eerdere vonnissen bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze arresten.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De advocaat-generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. Eiser is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van AMEV zijn begroot op € 661,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is omdat de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen.

Dit arrest is gewezen door vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 30 januari 2004.

Uitspraak

30 januari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/255HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
AMEV SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 5 april 1993 verweerster in cassatie - verder te noemen: Amev - gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, voor zover wettelijke mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Amev te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 50.216,-- in hoofdsom, plus de wettelijke rente vanaf de dag der ingebrekestelling (10 februari 1993) tot de dag der algehele voldoening, althans een bedrag als de rechtbank juist toeschijnt.
Amev heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 12 oktober 1994 [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 15 mei 1996 de vordering afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij tussenarrest van 22 november 2001 heeft het hof een deskundigenonderzoek bevolen, een deskundige benoemd en een comparitie van partijen gelast. Bij eindarrest van 28 maart 2002 heeft het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Amev heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 4 december 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in het middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Amev begroot op € 661,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 30 januari 2004.