ECLI:NL:HR:2004:AN8906
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- J.B. Fleers
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie van een vordering tot betaling door een Russische vennootschap
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser], wonende te [woonplaats], en de vennootschap ALTAI LEVENSMIDDELEN CORPORATIE, gevestigd te Barnaul, Russische Federatie. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.I. van Vlijmen, had in eerste instantie een vordering van ƒ 60.000.000,-- tegen de verweerster ingesteld, die door de rechtbank te Amsterdam bij vonnis van 14 februari 2001 werd afgewezen, met uitzondering van een veroordeling tot betaling van een bedrag van US$ 8.041.177,98. Dit vonnis werd door het gerechtshof te Amsterdam op 22 augustus 2002 bekrachtigd, waarna de eiser in cassatie ging.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser in het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 4.607,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid in het Nederlandse rechtssysteem. De zaak illustreert ook de complexiteit van internationale vorderingen en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtszekerheid.