ECLI:NL:HR:2004:AN8598

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/021HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wijziging van onderhoudsbijdrage in familierechtelijke geschil

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een familierechtelijk geschil tussen een vrouw en een man. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had in eerste instantie een verzoek ingediend bij de rechtbank te Breda om de onderhoudsbijdrage die de man, verweerder in cassatie, aan haar moest betalen, te verlagen. De rechtbank had op 12 november 2001 de onderhoudsbijdrage vastgesteld op ƒ 281,-- per maand, maar de vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft op 5 november 2002 de beschikking van de rechtbank vernietigd en de onderhoudsbijdrage verhoogd naar ƒ 575,-- per maand, wat leidde tot een nieuw hoger beroep van de vrouw bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de beslissing van het gerechtshof heeft bevestigd en het beroep van de vrouw heeft verworpen.

De uitspraak is gedaan door de raadsheren J.B. Fleers, A. Hammerstein, E.J. Numann en is openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de wijziging van onderhoudsbijdragen in het familierecht.

Uitspraak

9 januari 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/021HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H. Barendrecht,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 10 januari 2001 ter griffie van de rechtbank te Breda ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht de beschikking van die rechtbank van 4 augustus 1998 in die zin te wijzigen dat de nader vast te stellen bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - wordt bepaald op nihil, althans op een lager bedrag dan het thans geldende.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 12 november 2001 haar beschikking van 4 augustus 1998 aldus gewijzigd dat de daarbij vastgestelde onderhoudsbijdrage voor de vrouw met ingang van 1 februari 2001 nader wordt vastgesteld op ƒ 281,-- per maand, deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij memorie van grieven in het incidenteel appèl heeft de man verzocht de beschikking van voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
primair: te verklaren voor recht dat de verplichting van de man om levensonderhoud te verschaffen aan de vrouw is geëindigd, en
subsidiair: te bepalen dat de onderhoudsbijdrage voor de vrouw nader wordt vastgesteld op nihil, althans dat deze in overeenstemming met de draagkracht van de man wordt verlaagd, kosten rechtens.
Bij beschikking van 5 november 2002 heeft het hof in het principaal appel de beschikking van de rechtbank Breda van 12 november 2001 voor zover daarbij een onderhoudsbijdrage voor de vrouw is vastgesteld, vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 4 augustus 1998, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 februari 2001 bepaald op ƒ 575,-- (€ 260,92) per maand, en het meer of anders verzochte afgewezen. In het incidenteel appel heeft het hof het verzoek van de man afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 9 januari 2004.