ECLI:NL:HR:2004:AN8498

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01019/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenvoudige belediging door het gebruik van de term 'homofiel' in de context van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 januari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor eenvoudige belediging van een ambtenaar, in dit geval een politieagent, door het gebruik van het woord 'homofiel'. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 28 april 2001 heeft de verdachte, in kennelijk beschonken toestand, het woord 'homofiel' naar de agent geroepen nadat deze hem had aangesproken op wildplassen. Het Hof had geoordeeld dat deze uitlating beledigend was, omdat het de eer en goede naam van de agent aantastte. De verdediging voerde aan dat het woord 'homofiel' op zichzelf geen beledigende betekenis heeft en dat het gebruik ervan in deze context niet als beledigend kon worden beschouwd.

De Hoge Raad oordeelde dat de context waarin een uitlating wordt gedaan cruciaal is voor de beoordeling of deze beledigend is. Het gebruik van een woord dat in andere contexten neutraal kan zijn, kan in een andere situatie, zoals het schelden naar een ambtenaar, wel degelijk beledigend zijn. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de verdachte opzettelijk beledigend had gehandeld en dat de term 'homofiel' in deze context de strekking had om de agent in zijn eer en goede naam aan te tasten. Het beroep in cassatie werd verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van context bij de beoordeling van beledigende uitlatingen en bevestigt dat woorden die op zichzelf niet beledigend zijn, in bepaalde situaties wel degelijk als zodanig kunnen worden ervaren. De beslissing van de Hoge Raad heeft implicaties voor de interpretatie van belediging in het strafrecht, vooral in gevallen waarin de eer en goede naam van ambtenaren in het geding zijn.

Uitspraak

6 januari 2004
Strafkamer
nr. 01019/03
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 augustus 2002, nummer 24/000668-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 27 juli 2001 - de verdachte ter zake van "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" veroordeeld tot een geldboete van € 50,--, subsidiair één dag hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel van het Hof dat de uitlating "homofiel" in de context waarin dat woord is gebezigd een belediging in de zin van art. 266, eerste lid, Sr oplevert.
3.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 28 april 2001 te Heerenveen, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten J.A.S. Jager, brigadier van Politie, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "homofiel"."
3.3. Ter verwerping van een terzake gevoerd verweer heeft het Hof nog als volgt overwogen:
"De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, onder meer betoogd dat verdachte geen strafbare belediging heeft gepleegd door het woord "homofiel" tegen een agent te roepen. Het woord verwijst immers slechts naar een sexuele geaardheid, die naar huidig recht - dat geacht wordt de opvattingen van de meerderheid van de Nederlandse bevolking te weerspiegelen - een neutrale betekenis heeft. Derhalve kan niet worden gezegd dat het de strekking heeft een ander in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn goede naam.
Dit verweer gaat niet op. Het miskent dat het gebruik van een woord dat in een bepaalde context - bijvoorbeeld bij sexuele voorlichting of in een vriendschappelijk gesprek - niet de strekking heeft iemands integriteit aan te tasten, dat wel degelijk kan doen, indien het wordt gebruikt als scheldwoord en dus met het opzet om te beledigen. Aan het opzet van verdachte kan te dezen, gezien de context waarin het werd gebezigd, niet worden getwijfeld. Nadat de politieambtenaar hem had aangesproken op "wildplassen", heeft hij hem het woord even later in kennelijk beschonken toestand door een geopend raam toegeroepen. De verbalisant heeft het woord ook als beledigend kunnen opvatten, omdat niemand behoeft te accepteren dat hem op deze wijze en in deze omstandigheden kwalificaties worden toegevoegd op een terrein dat bij uitstek behoort tot de persoonlijke integriteit, identiteit en levenssfeer."
3.4. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
3.5. Het oordeel van het Hof dat in de door hem geschetste, hiervoor onder 3.3 weergegeven omstandigheden de term "homofiel" de strekking heeft de politieman tot wie de uitlating was gericht in zijn eer en goede naam aan te tasten, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
3.6. Het middel is daarom vruchteloos voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 6 januari 2004.