ECLI:NL:HR:2004:AN7828

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/277HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding na onrechtmatige informatieverstrekking door de Staat

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij hij vorderde dat de Staat hem zou vergoeden voor de door hem geleden schade, die hij ten gevolge van onrechtmatig handelen van de Staat zou hebben geleden. De rechtbank heeft de vordering op 12 maart 1997 afgewezen, waarna eiser in hoger beroep ging bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof bekrachtigde op 20 juni 2002 het vonnis van de rechtbank, waarop eiser cassatie heeft ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 23 januari 2004 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat eiser in 1985 op het vliegveld van Colombo, Sri Lanka, werd aangehouden met heroïne en dat hij in Sri Lanka ter dood werd veroordeeld. Eiser heeft betoogd dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door foutieve en belastende informatie te verstrekken aan de autoriteiten in Sri Lanka, wat heeft geleid tot zijn veroordeling. De Hoge Raad heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de fax van 12 september 1986 geen rol heeft gespeeld in de oordeelsvorming van het High Court in Sri Lanka. De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekte tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het verstrekken van informatie aan buitenlandse autoriteiten en de gevolgen die dit kan hebben voor de rechtspositie van betrokkenen.

Uitspraak

23 januari 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/277HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Schoneveld,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie), gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 22 december 1995 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vergoeden.
De Staat heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 12 maart 1997 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven heeft hij de grondslag van zijn eis vermeerderd.
Bij arrest van 20 juni 2002 heeft het hof het vonnis, waarvan beroep, bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. M.B.C. Kloppenburg, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan
(i) [Eiser] is in 1985 op het vliegveld van Colombo, Sri Lanka, van waar hij naar Nederland zou reizen, aangehouden toen ontdekt werd dat hij vijf pakketjes met een poedervormige stof bij zich droeg.
(ii) Hij is in verzekering gesteld en in Sri Lanka strafrechtelijk vervolgd waarbij hem bezit en poging tot export van 482 gram heroïne ten laste is gelegd.
(iii) Naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen van Interpol Colombo heeft Interpol 's-Gravenhage aan Interpol Colombo op 12 september 1986 een telefax gestuurd, waarin vermeld was dat [eiser] op 26 oktober 1983 door het Gerechtshof te Amsterdam tot vier jaar gevangenisstraf was veroordeeld wegens een drugsdelict.
(iv) Bij vonnis van 16 oktober 1986 van het High Court te Negombo, Sri Lanka, werden voormelde feiten bewezen verklaard en werd [eiser] ter dood veroordeeld. [Eiser] is van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
(v) Bij telegram van 24/27 oktober 1986 berichtte de CRI/Interpol 's-Gravenhage aan Interpol Colombo onder meer dat de eerder verstrekte informatie onvolledig was, dat het eerdergenoemde arrest van het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 24 april 1984 van de Hoge Raad is vernietigd, en dat [eiser] vervolgens, bij arrest van 27 augustus 1984, door het gerechtshof te 's-Gravenhage is vrijgesproken. Deze nadere informatie is bij brief van 13 november 1986 namens de Minister van Justitie nog eens bevestigd.
(vi) De voormelde, aan [eiser] in Sri Lanka ten laste gelegde feiten zijn in het door [eiser] ingestelde hoger beroep ook door het Court of Appeal van Sri Lanka bij arrest van 28 juni 1988 bewezen geoordeeld. De aan hem opgelegde doodstraf werd in hoger beroep wegens de leeftijd van [eiser] (geboren op [geboortedatum] 1930) echter omgezet in 15 jaar gevangenisstraf.
(vii) In 1991 is [eiser] om medische redenen in vrijheid gesteld, waarna hij naar Nederland is teruggekeerd.
3.2 Aan zijn hiervoor onder 1 vermelde, zowel door de rechtbank als door het hof afgewezen vordering tot schadevergoeding heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door met de fax van 12 september 1986 opzettelijk foutieve en zeer belastende informatie te verstrekken aan de autoriteiten van Sri Lanka, zonder welke informatie het niet tot een bewezenverklaring en tot oplegging van de doodstraf zou zijn gekomen.
3.3 Middel 1 betoogt in de eerste plaats dat het hof ten onrechte aanneemt dat uit het feit dat in het vonnis van het High Court te Negombo, Sri Lanka geen verwijzing staat naar de fax van 12 september 1986 afgeleid kan worden dat die fax geen rol heeft gespeeld bij de oordeelsvorming van die rechter. Deze klacht faalt, aangezien het bestreden oordeel van het hof (in rov. 7), dat feitelijk van aard is, niet onbegrijpelijk is. De tweede klacht, gericht tegen 's hofs oordeel dat het bewijsaanbod voor zover dat betrekking heeft op de stelling dat de zo-even genoemde telefax een rol heeft gespeeld bij de bewezenverklaring door het High Court als te vaag en niet terzake dienend wordt gepasseerd, faalt eveneens, nu dat oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en naar behoren is gemotiveerd. Het hof heeft kunnen oordelen dat de in het geding overgelegde verklaringen waarop het middel zich beroept, niet afdoen aan hetgeen het hof uit de motivering van het vonnis van het High Court heeft afgeleid.
3.4 Middel 2 keert zich, mede blijkens de daarop gegeven toelichting, tegen de verwerping van het aanbod om door middel van psychiatrische rapportage te bewijzen dat [eiser] schade heeft geleden door het onrechtmatige handelen van de Staat. Het oordeel van het hof (in rov. 17) dat dit aanbod niet terzake dienend is, bouwt voort op het in cassatie niet bestreden oordeel dat, kort gezegd, inhoudt dat de eventuele gevolgen van de veronderstelling van [eiser] dat de Staat aan zijn veroordeling heeft willen bijdragen niet aan de Staat kunnen worden toegerekend en geeft aldus niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel faalt daarom.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 januari 2004.