ECLI:NL:HR:2004:AN7625
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.C. van Oven
- C.J.J. van Maanen
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over onteigening en waardevermindering van onroerend goed in verband met de aanleg van de Betuweroute
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de onteigening van een perceel grond ten behoeve van de aanleg van de Betuweroute. Eiseres tot cassatie, Railinfrabeheer B.V. (voorheen NS Railinfrabeheer B.V.), had de verweerder in cassatie, een particuliere eigenaar, gedagvaard voor de Arrondissementsrechtbank te Arnhem. De rechtbank had eerder de onteigening vervroegd uitgesproken en een voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld. De Hoge Raad diende te beoordelen of de rechtbank de waardevermindering van het niet-onteigende deel van het perceel correct had vastgesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de hinder van het treinverkeer op de Betuweroute ook gevolgen had voor de waardering van het overblijvende perceel. De rechtbank had de waardevermindering vastgesteld op ƒ 81.725, wat hoger was dan de door deskundigen voorgestelde waardevermindering. De Hoge Raad bevestigde dat de hinder die voortvloeit uit het gebruik van het werk op het onteigende ook moet worden meegenomen in de waardering van het overblijvende perceel. Dit betekent dat de schadevergoeding die aan de eigenaar toekomt, ook de hinder van het treinverkeer moet dekken, zelfs als deze hinder ook zonder onteigening zou optreden.
De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van Railinfrabeheer B.V. en compenseerde de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit arrest bevestigt de noodzaak om bij onteigening niet alleen de directe gevolgen van de onteigening, maar ook de indirecte gevolgen, zoals hinder van treinverkeer, in de schadevergoeding te betrekken.