ECLI:NL:HR:2004:AN4856

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38602
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 april 2002, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De belanghebbende had aanvankelijk een aanslag opgelegd gekregen op basis van een belastbaar inkomen van f 53.393, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 443.793. Na bezwaar tegen deze navorderingsaanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van f 443.793, met een belastingtarief van 25%.

De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Advocaat-Generaal Th. Groeneveld concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. In cassatie werd vastgesteld dat de belanghebbende, samen met zijn broers, directeur en aandeelhouder was van K Holding B.V., die alle aandelen in L B.V. hield. De belanghebbende had zijn aandelen in de holding verkocht aan de holding zelf voor f 420.400, wat leidde tot de vraag of deze winst als inkomsten uit vermogen of als winst uit aanmerkelijk belang moest worden belast.

Het Hof oordeelde dat de vervreemding niet leidde tot kwalificatie van het voordeel als winst uit aanmerkelijk belang, maar als inkomsten uit vermogen, wat betekende dat deze inkomsten in het inkomen van 1997 moesten worden begrepen. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

Nr. 38.602
18 juni 2004
EC
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 april 2002, nr. P00/01855, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 53.393. Vervolgens is aan hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 443.793, waarvan f 390.400 belast naar het tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, (hierna: de Wet) tekst 1997, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 443.793, waarvan f 390.400 belast naar het tarief van 25 percent. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal Th. Groeneveld heeft op 23 september 2003 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot het afdoen van de zaak door de Hoge Raad.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende was tezamen met twee broers directeur van en, ieder voor 1/3 deel, aandeelhouder in K Holding B.V. (hierna: de holding). Deze holding hield alle aandelen in L B.V. Belanghebbende heeft zijn aandelen in de holding, waarop ƒ 30.000 was gestort, verworven voor ƒ 30.000. Eind 1996 is tussen belanghebbende en de holding overeenstemming bereikt over de verkoop van deze aandelen aan de holding voor een bedrag van f 420.400. De betaling van de koopsom heeft begin 1997 plaatsgevonden.
3.2. Tussen partijen is in geschil of er zich een nieuw feit voordoet dat grond voor navordering kan opleveren en of in 1997 de bij de verkoop gerealiseerde winst belast kan worden als inkomsten uit vermogen of als winst uit aanmerkelijk belang.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de vervreemding onder de sedert 1 januari 1997 geldende wettelijke regeling niet leidt tot kwalificatie van het voordeel als winst uit aanmerkelijk belang maar dat dit voordeel, overeenkomstig de in 1996 geldende regeling, moet worden gerekend tot de inkomsten uit vermogen, hetgeen leidt tot inkomsten die belanghebbende op grond van het bepaalde van artikel 33 van de Wet in 1997 heeft genoten en die derhalve in het inkomen van dat jaar moeten worden begrepen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat op deze inkomsten het tarief van 25 percent, genoemd in artikel 57a, lid 2, van de Wet, van toepassing is.
3.4. Middel II faalt op de gronden vermeld in het heden tussen dezelfde partijen gewezen arrest in de zaak met nummer 38601.
3.5. Middel I kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2004.