ECLI:NL:HR:2004:AL8626
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en alimentatieverplichtingen na ontbinding van het huwelijk
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de echtscheiding en de alimentatieverplichtingen tussen een man en een vrouw. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had in eerste instantie de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage in haar levensonderhoud van ƒ 1.000,-- per maand. De rechtbank heeft op 4 maart 1999 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatieverzoeken van de vrouw aangehouden. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 24 januari 2002 de man veroordeeld tot betaling van € 646,64 per maand aan de vrouw.
De man ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 10 december 2002 de beschikking van de rechtbank vernietigde en de alimentatie met ingang van 9 april 1999 tot 1 juli 2005 vaststelde op € 646,64 per maand, maar met ingang van 1 juli 2005 op nihil. De vrouw heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar alleen voor wat betreft de vaststelling van de bijdrage met ingang van 1 juli 2005 op nihil.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechter bij het vaststellen of wijzigen van een uitkering tot levensonderhoud rekening kan houden met toekomstige omstandigheden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet onterecht heeft geoordeeld dat de vrouw geacht kan worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien, en dat de beslissing van het hof om de alimentatie met ingang van 1 juli 2005 op nihil te stellen niet in strijd is met de wet. De Hoge Raad heeft het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beslissing van het hof in stand blijft.