9 maart 2004
Strafkamer
nr. 00036/03
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 oktober 2002, nummer 20/004044-01, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats] (Duitsland).
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 2 juli 2001 de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van € 610,--, subsidiair twaalf dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van voorwaardelijk opgelegde straffen.
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 maart 2004.
18 november 2003
Strafkamer
nr. 00036/03
EW/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Tweede Enkelvoudige Kamer
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 oktober 2002, nummer 20/004044-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats] (Duitsland).
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
Op een op de dienende dag gedaan verzoek van de rolraadsheer heeft de Advocaat-Generaal Machielse op de rolzitting van 16 september 2003 een conclusie genomen, welke strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
Mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft als raadsman van de verdachte bij brief van 23 september 2003 zijn schriftelijk commentaar op de conclusie doen toekomen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Aan de verdachte, die een bekende woonplaats heeft in Duitsland, is de in art. 435, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging rechtstreeks toegestuurd per post aan het aldaar bekende adres van de verdachte, [a-straat 1], [woonplaats] (Duitsland), op welk adres de verdachte in hoger beroep ook heeft verklaard woonachtig te zijn.
2.2. De rechtstreekse toezending aan dit van de verdachte bekende (en volgens de raadsman van de verdachte aan de hand van door hem overgelegde bescheiden juist gebleken) adres in het buitenland is in overeenstemming met het bepaalde in het tweede lid van art. 588 Sv en met de tussen Duitsland en Nederland van kracht zijnde Uitvoeringsovereenkomst Schengen (Trb. 1990, 145).
Uit het vorenstaande volgt dat de aanzegging op zichzelf op regelmatige wijze zou zijn geschied, ware het niet dat de Duitse autoriteiten, naar bij het onderzoek naar de betekening is gebleken, ten onrechte het bericht van de aanzegging hebben teruggestuurd met de mededeling "zurück/retour, geadresseerde onbekend". Daaruit kan worden afgeleid dat de aanzegging niet door de post is besteld aan het adres van de verdachte.
Bij gebreke van voldoende aanwijzingen van het tegendeel moet het ervoor worden gehouden dat het terugsturen van de aanzegging met de kennisgeving "zurück/retour, geadresseerde onbekend" niet het gevolg is van handelingen van de verdachte of van andere omstandigheden die de verdachte betreffen en die kunnen rechtvaardigen dat deze het risico van het niet-ontvangen van de aanzegging in cassatie moet dragen. Na betekening van de aanzegging rust ingevolge art. 437, tweede lid, Sv op de verdachte de plicht op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen de termijn van twee maanden door een raadsman een schriftuur met middelen van cassatie te doen indienen, wil de verdachte bereiken dat zijn zaak in cassatie ter behandeling komt, om welke reden zoveel mogelijk moet worden bevorderd en verzekerd dat de aanzegging aan het juiste adres wordt toegestuurd en aan dat adres wordt besteld. In het onderhavige geval is het laatste niet geschied.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek van de raadsman tot verlenging van de termijn van art. 437, tweede lid, moet worden toegewezen, om welke reden de zaak ter rolle zal worden aangehouden, een en ander zoals hierna zal worden beslist.
De Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad:
Verlengt de termijn binnen welke in de onderhavige zaak door een raadsman op straffe van niet-ontvankelijkheid een schriftuur met middelen van cassatie kan worden ingediend tot 12 december 2003;
Houdt de zaak aan tot de zitting van de Enkelvoudige Strafkamer van 16 december 2003.
Dit arrest is gewezen door de president W.E. Haak in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2003.