ECLI:NL:HR:2004:AI0737
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de omzetting van een onderneming in een besloten vennootschap en de gevolgen voor de belastingheffing
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, gevestigd in Singapore, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 februari 2002. De zaak betreft een verzoek van belanghebbende om toepassing van artikel 18, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, met betrekking tot de inbreng van haar eenmanszaak in een besloten vennootschap. De Inspecteur had het verzoek van belanghebbende afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de onderhandelingen over de verhuur van de onderneming aan C v.o.f. op het moment van de intentieverklaring al in een vergevorderd stadium waren, waardoor het niet onzeker was dat er een huurovereenkomst zou worden gesloten. Het Hof had terecht geoordeeld dat de herinvesteringsplicht van de verhuurder geen reële betekenis had en dat de verhuur niet als het drijven van een onderneming kon worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigt dat de omstandigheid dat de onderneming aanvankelijk door belanghebbende werd uitgeoefend, niet automatisch leidt tot voortgezet ondernemerschap na de verhuur aan een derde.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond, waarbij het oordeel van het Hof dat de verhuur niet als drijven van een onderneming kan worden aangemerkt, wordt bevestigd. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 20 februari 2004.