ECLI:NL:HR:2004:AF6633
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Boetebeding in koopovereenkomst en de fiscale kwalificatie van periodieke boetebetalingen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 116.059 had. Na bezwaar werd de aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, maar het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag naar ƒ 100.759. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelt dat de boetebetalingen die voortvloeien uit een koopovereenkomst niet kunnen worden aangemerkt als periodieke uitkeringen, maar als inkomsten uit vermogen. De belanghebbende had een veestal en andere onroerende zaken gekocht, waarbij een boetebeding was opgenomen voor het geval de verkoper de woning niet op tijd zou opleveren. Het Hof had geoordeeld dat de boeten geen voordelen zijn in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, omdat ze een vergoeding vormen voor een reëel vermogensrisico. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en verklaart het beroep van de Staatssecretaris ongegrond.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de kwalificatie van boetebetalingen in het belastingrecht en de noodzaak om onderscheid te maken tussen periodieke uitkeringen en inkomsten uit vermogen. De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.