ECLI:NL:HR:2004:AA6180
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Uniforme uitleg van het begrip billijke vergoeding in het Europese recht en de nationale implementatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de stichting SENA en de stichting NOS. De zaak betreft de uitleg van het begrip 'billijke vergoeding' zoals opgenomen in artikel 8, lid 2 van richtlijn 92/100/EEG. De Hoge Raad verwijst naar een eerder tussenarrest van 9 juni 2000 en behandelt de vragen die aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zijn voorgelegd. De centrale vraag is of het begrip 'billijke vergoeding' een uniform communautair begrip is dat in alle lidstaten op dezelfde wijze moet worden uitgelegd en toegepast. De Hoge Raad concludeert dat dit begrip inderdaad uniform moet worden uitgelegd, maar dat de lidstaten de vrijheid hebben om de meest relevante criteria vast te stellen voor de hoogte van de vergoeding, binnen de grenzen van het gemeenschapsrecht.
De Hoge Raad oordeelt dat de nationale wetgevers niet volledig vrij zijn in het vaststellen van de maatstaven voor de billijke vergoeding, maar dat er bepaalde grenzen zijn die in acht moeten worden genomen. De uitspraak benadrukt het belang van een evenwicht tussen de belangen van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen en de belangen van derden die deze fonogrammen onder redelijke voorwaarden willen uitzenden. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage en wijst de zaak terug voor verdere behandeling, waarbij de kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop billijke vergoedingen in Nederland en andere lidstaten worden vastgesteld, en benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen in het kader van de Europese richtlijnen.