ECLI:NL:HR:2003:AN9197
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Uitlevering aan Duitsland na beëindiging vervolging in Nederland
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank te Almelo. De zaak betreft een uitleveringsverzoek van het Niedersächsische Justiz-ministerium te Hannover voor een opgeëiste persoon, die in Nederland was vervolgd maar een kennisgeving van niet verdere vervolging had ontvangen. De opgeëiste persoon, geboren in 1977, had zijn beroep ingesteld tegen de toelaatbaarheid van de uitlevering, waarbij zijn raadsman, mr. D. Moszkowicz, middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad overwoog dat uit artikel 9 lid 3 van de Uitleveringswet volgt dat een beëindigde vervolging in Nederland niet aan uitlevering in de weg staat, mits de vervolging is gestaakt omdat aan berechting in het buitenland de voorkeur werd gegeven. Dit was in deze zaak het geval. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beëindigde vervolging geen beletsel vormde voor de uitlevering, en het middel dat hiertegen was ingediend, faalde. De Hoge Raad concludeerde dat er geen rechtsvragen waren die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, waarmee de beslissing van de Rechtbank te Almelo om de uitlevering toelaatbaar te verklaren, werd bevestigd. Dit arrest benadrukt de voorwaarden waaronder een beëindigde vervolging in Nederland geen obstakel vormt voor uitlevering aan een ander land, en onderstreept de rol van de Minister van Justitie in deze procedures.