ECLI:NL:HR:2003:AN9080

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38755
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • L. Monné
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 mei 2002, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende was opgelegd voor het jaar 1998. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 39.783, maar na bezwaar van belanghebbende had de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde, de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de aanslag verlaagde tot ƒ 34.083. De Staatssecretaris stelde hiertegen cassatie in.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en verklaarde het beroep gegrond. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 34.533. De Hoge Raad oordeelde dat de door belanghebbende overgelegde bescheiden, waaronder nota's van A B.V. en een verklaring van de vader van belanghebbende, voldoende waren om aan te tonen dat de betalingen aan de vader waren gedaan. Echter, de Hoge Raad oordeelde ook dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had door aftrek van een ondersteuning in natura te accepteren, aangezien alleen uitgaven in geld of in geldeenheden voor aftrek in aanmerking komen.

De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat de zaak door de Hoge Raad kon worden afgedaan. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 28 november 2003.

Uitspraak

Nr. 38.755
28 november 2003
wv
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 mei 2002, nr. BK-01/00117, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 39.783, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 34.083. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Op grond van artikel 46, lid 1, aanhef en letter a, onder 2º, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn, voorzover hier van belang, buitengewone lasten de op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van bloedverwanten in de rechte lijn, mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond.
3.2. Voorzover het middel strekt ten betoge dat enkel onder bijzondere omstandigheden, waarin geen bancair verkeer mogelijk is en ook geen gebruik kan worden gemaakt van een internationale postwissel, de mogelijkheid bestaat de uitgaven op andere wijze aan te tonen dan door het overleggen van stortingsbewijzen, faalt het. Gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 22 maart 2002, nr. 36679, BNB 2002/169, zijn onder schriftelijke bescheiden in voorkomende gevallen ook andere stukken te begrijpen dan bankafschriften en postwissels. Wel moet sprake zijn van zodanige schriftelijke bescheiden dat aan de hand daarvan de juistheid van de in aftrek gebrachte uitgave redelijkerwijs door de belastingdienst kan worden gecontroleerd.
3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende met de door hem overgelegde bescheiden - bestaande uit drie nota's (door het Hof aangeduid als money-transferbriefjes) van A B.V. te Q waarop staat vermeld het bedrag dat belanghebbende aan dat bedrijf heeft overhandigd met als bestemming een naam en adres, en een schriftelijke verklaring van de vader - heeft voldaan aan het vereiste dat door middel van schriftelijke bescheiden is vastgelegd wat de omvang van de ondersteuning is en wie de ontvanger van de bedragen is alsmede dat een en ander redelijkerwijze door de Belastingdienst is te controleren.
3.3.2. Het middel keert zich tegen dit oordeel met het betoog dat aan de hand van die bescheiden niet kan worden gecontroleerd of de betalingen de vader van belanghebbende hebben bereikt, omdat niet is komen vast te staan dat degene die de gestorte bedragen in Suriname heeft opgenomen, zich moest legitimeren.
3.3.3. Bij zijn voormelde oordeel is het Hof met juistheid ervan uitgegaan dat het volledige traject van de betalingen, vanaf de storting van de in geschil zijnde bedragen door belanghebbende bij A B.V. tot de ontvangst van die bedragen door de vader van belanghebbende, voor de belastingdienst controleerbaar dient te zijn aan de hand van schriftelijke bescheiden. In 's Hofs meervermelde oordeel ligt besloten het oordeel dat aan de hand van de door belanghebbende overgelegde bescheiden redelijkerwijs kan worden gecontroleerd of - en kan worden vastgesteld dat - de betalingen de vader van belanghebbende hebben bereikt. Dit oordeel is van feitelijke aard en - ook al is niet komen vast te staan dat degene die de gestorte bedragen in Suriname heeft opgenomen, zich moest legitimeren - niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.
3.4. Het middel slaagt evenwel voor zover daarin wordt betoogd dat het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door aftrek van een ondersteuning in natura te accepteren. Ingevolge het bepaalde in artikel 46, lid 1, aanhef en letter a, onder 2°, van de Wet komen alleen uitgaven die zijn gedaan in geld of in geldeenheden andere dan de gulden voor aftrek in aanmerking. Derhalve kunnen slechts in aftrek worden gebracht de op de money-transferbriefjes vermelde bedragen van respectievelijk ƒ 2050, ƒ 3000 en ƒ 1000.
3.5. Uit het hiervoor onder 3.4. overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur, en
vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 34.533.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2003.