ECLI:NL:HR:2003:AN8293

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00242/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.E. Haak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep en de rol van de raadsman

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De Hoge Raad heeft op 18 november 2003 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep. De raadsman van de verdachte, mr. J. Boksem, had de schriftuur met middelen van cassatie niet tijdig ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid. De Hoge Raad benadrukt dat de raadsman ervoor moet zorgen dat de schriftuur binnen de wettelijke termijn bij de Hoge Raad aankomt. De termijn vangt aan op het moment dat de aanzegging aan de verdachte is betekend. In dit geval was de aanzegging rechtsgeldig aan de verdachte uitgereikt, en de raadsman had de verplichting om ervoor te zorgen dat de schriftuur tijdig werd ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat de raadsman niet aan deze verplichting heeft voldaan, en dat de door mr. Boksem aangevoerde bijzondere omstandigheden niet voldoende zijn om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het cassatieberoep, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

18 november 2003
Strafkamer
nr. 00242/03
AGJ/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Tweede Enkelvoudige Kamer
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 november 2002, nummer 21/000318-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboorteplaats] 1947, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
Op een op de dienende dag gedaan verzoek van de rolraadsheer heeft de Advocaat-Generaal Machielse op de rolzitting van 30 september 2003 een conclusie genomen, welke strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. De in art. 435, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging is op rechtsgeldige wijze aan de verdachte uitgereikt. Een afschrift van de aanzegging is verzonden aan mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden. Op 28 augustus 2003 is mr. Boksem door de Griffie van de Hoge Raad ervan op de hoogte gesteld dat binnen de in art. 437, tweede lid, Sv bedoelde termijn geen schriftuur met middelen van cassatie bij de Hoge Raad is ingekomen. Bij brief van 1 september 2003 heeft mr. Boksem hierop geantwoord, dat volgens zijn gegevens de schriftuur, die op 26 februari 2003 door hem is ondertekend, op 27 februari 2003 in vijfvoud naar de Hoge Raad is gestuurd en dat die postzending niet is terugontvangen, waaruit hij heeft afgeleid dat de postzending te bestemder plaatse moet zijn aangekomen. Een nieuwe door hem ondertekende uitdraai van de schriftuur heeft hij vervolgens aan de Hoge Raad gezonden met het verzoek deze in behandeling te nemen.
2.2. De termijn van twee maanden, zoals vermeld in het tweede lid van art. 437 Sv, vangt aan op het tijdstip dat de aanzegging aan de verdachte is betekend. Op straffe van niet-ontvankelijkheid is de verdachte verplicht binnen die termijn door een raadsman een schriftuur met middelen van cassatie te doen indienen. Daaruit volgt dat de raadsman ervoor dient zorg te dragen dat de schriftuur vóór afloop van deze termijn haar bestemming bereikt, wil de verdachte ontvankelijk zijn in het cassatieberoep. Van deze plicht kan de raadsman zich op verscheidene wijzen kwijten. De raadsman die bijvoorbeeld een poststuk niet aangetekend of niet (tevens) per fax verstuurt of zich niet tijdig ervan vergewist dat het stuk is aangekomen, draagt behoudens bijzondere omstandigheden het risico dat het stuk niet, of niet binnen de gestelde termijn is aangekomen. Hetgeen mr. Boksem heeft aangevoerd levert zodanige bijzondere omstandigheden niet op.
2.3. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Tweede Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president W.E. Haak in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2003.