ECLI:NL:HR:2003:AN8258

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01621/03 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex art. 552a Sv betreffende teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak gaat het om een beklag dat is ingediend door een klager wiens geldbedrag van $ 59.780,-- in beslag is genomen. De klager heeft schriftelijk afstand gedaan van het inbeslaggenomen geldbedrag, maar heeft niet verklaard dat het geld aan hem toebehoort. De Rechtbank te Haarlem heeft de klager in zijn klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de teruggave van het geldbedrag, maar heeft het klaagschrift gegrond verklaard voor de teruggave van een instapkaart van British Airways. De klager heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klager terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat, omdat de klager afstand heeft gedaan van het geldbedrag, hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 552a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de klager geen recht heeft op teruggave van het geldbedrag, aangezien hij niet heeft verklaard dat het aan hem toebehoort. De Hoge Raad wijst erop dat de Rechtbank niet onterecht heeft geoordeeld dat het beslag is beëindigd na de last van de Officier van Justitie om met het geld te handelen alsof het verbeurd is verklaard.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, omdat er geen gronden zijn voor cassatie en ook geen reden is om de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen. De beslissing van de Rechtbank blijft daarmee in stand.

Uitspraak

23 december 2003
Strafkamer
nr. 01621/03 B
EdK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 24 april 2003, nummer 15/130211-02, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift, voorzover strekkende tot teruggave aan hem van een onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van $ 59.780,--. Voorts heeft de Rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard wat betreft het beslag op een instapkaart van British Airways en de teruggave daarvan aan de klager gelast.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.M. Stomp, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van $ 59.780,--.
3.2. Het gaat in deze zaak om een beklag van degene onder wie een voorwerp - een geldbedrag - in beslag is genomen (de beslagene), die schriftelijk heeft verklaard daarvan afstand te doen. Na een afstandverklaring geldt het volgende.
Op grond van art. 116, tweede lid aanhef en onder c, Sv is het openbaar ministerie bevoegd te gelasten dat met het inbeslaggenomen voorwerp wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer. Deze last kan echter alleen worden gegeven indien de beslagene tevens heeft verklaard dat het voorwerp aan hem toebehoort. Ingeval de beslagene zulks heeft verklaard, wordt door bedoelde last het beslag beëindigd (art. 134, tweede lid aanhef en onder b, Sv).
Het openbaar ministerie is derhalve niet bevoegd tot het geven van een last als voormeld als de beslagene niet heeft verklaard dat het voorwerp aan hem toebehoort. Wel kan het openbaar ministerie dan op de voet van art. 116, tweede lid aanhef en onder a, Sv het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Door die teruggave wordt het beslag eveneens beëindigd (art. 134, tweede lid aanhef en onder a, Sv). Voorts kan het openbaar ministerie ingeval de teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt nog niet mogelijk is, gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zal blijven. Die last evenwel maakt blijkens art. 134, tweede lid, Sv niet een einde aan het beslag, zodat belanghebbenden zich tijdens die bewaring op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv kunnen beklagen over onder meer de voortduring van het beslag.
3.3. Het middel klaagt terecht dat de Rechtbank, die slechts heeft vastgesteld dat de klager afstand heeft gedaan van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag doch niet dat hij heeft verklaard dat dit geldbedrag aan hem toebehoort, ten onrechte heeft geoordeeld dat het beslag is beëindigd na de last van de Officier van Justitie om daarmee te handelen als ware het verbeurd verklaard.
3.4. De gegrondheid van het middel kan echter niet tot cassatie leiden. Nu vaststaat dat klager afstand heeft gedaan van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag, kan hij niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv, zodat hij terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klaagschrift (vgl. HR 1 juli 2003, LJN AF8776).
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2003.