ECLI:NL:HR:2003:AN8255
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verstekverlening en verdediging door gemachtigde raadsman in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een verdachte die niet verscheen op de terechtzittingen, terwijl zijn raadsman, mr. R.W. van Faassen, wel aanwezig was. De raadsman had verzocht om aanhouding van de zaak, omdat de verdachte door een ongeval niet kon verschijnen. Het Hof heeft dit verzoek gehonoreerd en de zaak geschorst tot een latere zitting. Echter, op de vervolgzitting van 31 januari 2003 was de verdachte opnieuw niet aanwezig, en de raadsman verklaarde niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om de verdediging te voeren. Het Hof besloot daarop het onderzoek voort te zetten zonder de raadsman de gelegenheid te geven het woord te voeren, en sloot het onderzoek af.
Het Gerechtshof heeft vervolgens op 14 februari 2003 een arrest gewezen waarin het oordeelde dat ten onrechte geen verstek was verleend tegen de verdachte. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof op de eerste zitting niet kon besluiten over de vraag of de zaak bij verstek kon worden behandeld, omdat het onderzoek was geschorst. De Hoge Raad concludeert dat het Hof op de vervolgzitting wel degelijk verstek had moeten verlenen, nu de verdachte en de raadsman niet aanwezig waren. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van cassatie falen en verwerpt het beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van een correcte toepassing van de artikelen 278 en 279 van het Wetboek van Strafvordering, met betrekking tot de aanwezigheid van de verdachte en de rol van de raadsman in het proces. De beslissing benadrukt het belang van de rechten van de verdachte in het strafproces en de voorwaarden waaronder verstek kan worden verleend.