ECLI:NL:HR:2003:AN8174

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38935
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 november 2002, betreffende een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1998. De belanghebbende kreeg een aanslag opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 71.219. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad beoordeelt de zaak en verwijst naar de overwegingen van het Hof, waarin werd geoordeeld dat artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Regeling premieheffing WAZ een persoongebonden faciliteit betreft. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende geen dienstbetrekking in de zin van de WAO vervult en derhalve geen winst uit een dienstbetrekking geniet. Hierdoor is er geen sprake van een dubbele verzekering voor de gevolgen van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO en de WAZ, waardoor de bepaling van artikel 3, lid 1, aanhef en letter b, van de Regeling premieheffing WAZ niet van toepassing is op de belanghebbende.

De Hoge Raad oordeelt dat de oordelen van het Hof juist zijn en dat de middelen falen. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt daarmee de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

Nr. 38.935
14 november 2003
WM
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 november 2002, nr. 00/00114, betreffende na te melden aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 71.219, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
Het Hof heeft in rechtsoverweging 4.4 geoordeeld: "Artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Regeling premieheffing WAZ betreft een persoongebonden faciliteit voor degene die zowel -uit hoofde van een dienstbetrekking- verzekerd is voor de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO als op grond van de WAZ -ingeval winst wordt genoten uit hoofde van een dienstbetrekking-." Voorts heeft het Hof geoordeeld dat, nu niet in geschil is dat belanghebbende geen dienstbetrekking in de zin van de WAO vervult en zij derhalve geen winst uit hoofde van een dienstbetrekking geniet, ten aanzien van belanghebbende geen sprake is van een dubbele verzekering voor de gevolgen van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO en de WAZ en dat de bepaling van artikel 3, lid 1, aanhef en letter b, van de Regeling premieheffing WAZ in haar situatie derhalve niet van toepassing is. Deze oordelen zijn juist. De middelen falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2003.