ECLI:NL:HR:2003:AN8173

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38605
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslagen accijns en omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 mei 2002, betreffende naheffingsaanslagen die zijn opgelegd aan belanghebbende, X te Z. De naheffingsaanslagen betroffen accijns op tabaksproducten en omzetbelasting over de tijdvakken van 1 februari 1997 tot en met 1 januari 1998 en van 1 januari 1998 tot en met 3 februari 1998. De aanslagen, die op één aanslagbiljet waren samengevoegd, waren gedateerd op 2 juli 1999 en betroffen een bedrag van f 201.430,50 aan accijns en f 52.575,50 aan omzetbelasting. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof.

Het Gerechtshof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor wat betreft de omzetbelasting, maar de naheffingsaanslag voor de accijns gehandhaafd. De Staatssecretaris heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende als chauffeur van een vrachtauto in de relevante tijdvakken in totaal 1.440.000 sigaretten het douanegebied van de Europese Gemeenschap heeft binnengebracht en naar Nederland heeft overgebracht, zonder dat hiervoor accijns of omzetbelasting was voldaan.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat er geen belastbaar feit heeft plaatsgevonden met betrekking tot de sigaretten. De Inspecteur had aangevoerd dat belanghebbende de sigaretten in Nederland had verhandeld en als ondernemer had geleverd. Het oordeel van het Hof dat er geen belastbaar feit was, is niet begrijpelijk zonder nadere toelichting. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

Nr. 38.605
14 november 2003
EC
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 mei 2002, nr. P 99/02365, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde naheffingsaanslagen.
1. Naheffingsaanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 1 februari 1997 tot en met 1 januari 1998 en 1 januari 1998 tot en met 3 februari 1998 op één aanslagbiljet, gedateerd 2 juli 1999, naheffingsaanslagen opgelegd in de accijns van tabaksproducten alsmede in de omzetbelasting, voor wat betreft de accijns tot een bedrag van f 201.430,50 en voor wat betreft de omzetbelasting tot een bedrag van f 52.575,50 aan enkelvoudige belasting, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag voorzover deze betrekking heeft op de omzetbelasting vernietigd en de naheffingsaanslag voor zover deze betrekking heeft op de accijns gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft als chauffeur van een vrachtauto in de tijdvakken waarop de naheffingsaanslagen betrekking hebben, in totaal 1.440.000 sigaretten het douanegebied van de Europese Gemeenschap binnengebracht en vervolgens naar Nederland overgebracht. Voor deze sigaretten werd in Nederland accijns noch omzetbelasting voldaan. Bij de onderwerpelijke aanslagen is accijns en is tevens omzetbelasting voor deze sigaretten nageheven.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag in de accijns terecht is opgelegd, maar, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 maart 2000, nr. 34699, BNB 2000/342, de naheffingsaanslag in de omzetbelasting niet.
3.3. Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat vaststaat dat zich in het tijdvak van naheffing met betrekking tot de onderhavige sigaretten niet een belastbaar feit als genoemd in artikel 28 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) heeft voorgedaan.
Het middel slaagt. De Inspecteur heeft immers voor het Hof aangevoerd dat belanghebbende de sigaretten in Nederland heeft verhandeld en als ondernemer heeft geleverd. Zonder nadere redengeving, die ontbreekt, is derhalve niet begrijpelijk 's Hofs oordeel dat vaststaat dat zich ten aanzien van de sigaretten geen belastbaar feit in de zin van de Wet heeft voorgedaan. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek van vermelde stelling van de Inspecteur.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2003.