ECLI:NL:HR:2003:AN8169

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37995
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • J.C. van Oven
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 oktober 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 100.000, zonder verrekening van voorheffingen, en met een verhoging van ƒ 1000 wegens niet-tijdige aangifte. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Hierop volgde een procedure bij het Hof, waar de voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer het beroep wegens termijnoverschrijding eveneens niet-ontvankelijk verklaarde. Echter, het Hof verklaarde later het verzet van belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, waardoor belanghebbende alsnog ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar en de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 100.000 met verrekening van ƒ 16.340 aan voorheffing.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën refereerde zich aan het oordeel van de Hoge Raad. Tijdens de procedure in cassatie zijn verschillende middelen aangevoerd door belanghebbende, waaronder de niet-ontvankelijkheid van nadere stukken die door belanghebbende waren ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof vrij was om te besluiten dat deze stukken niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak. De overige middelen konden evenmin tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 14 november 2003.

Uitspraak

Nr. 37.995
14 november 2003
SD
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 oktober 2001, nr. 97/21420, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 100.000, zonder verrekening van voorheffingen, met een verhoging van ƒ 1000 wegens niet-tijdige aangifte. Het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Bij beschikking van 11 januari 1999 heeft de voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van het Hof het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 13 september 1999 heeft het Hof het verzet van belanghebbende tegen die beschikking gegrond verklaard. Vervolgens heeft het Hof bij zijn in cassatie bestreden uitspraak het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, belanghebbende alsnog ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 100.000 onder verrekening van ƒ 16.340 aan voorheffing. Laatstgenoemde uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij verweerschrift zich met betrekking tot het eerste middel gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. A.P.P.D. Rouwet, advocaat te Lichtenvoorde.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Na de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 16 januari 2001 heeft het Hof bij brief van 1 februari 2001 op de voet van artikel 14, lid 1, 2º, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (hierna: de Warb) vragen gesteld aan de Inspecteur met betrekking tot de verrekening van ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen. De Inspecteur heeft hierop geantwoord bij brief met bijlagen van 19 februari 2001. Bij brief met bijlagen van 3 april 2001 heeft belanghebbende op het antwoord van de Inspecteur gereageerd. Belanghebbende gaf in die brief tevens aan dat hij prijs stelde op een tweede mondelinge behandeling. Bij brief van 29 mei 2001 heeft het Hof partijen opgeroepen voor de tweede mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 26 juni 2001. Voorafgaande aan die behandeling heeft belanghebbende bij brief van 14 juni 2001 een pakket nadere stukken aan het Hof doen toekomen. Het Hof heeft ten aanzien van die nadere stukken overwogen dat daarop geen acht is geslagen, nu om toezending van deze stukken niet is verzocht. Hiertegen richt zich middel I.
3.2. Kennelijk is het Hof tot de conclusie gekomen dat de op 14 juni 2001 toegezonden stukken geen betrekking hadden op de aangelegenheid waaromtrent het - op de voet van artikel 14 van de Warb - nadere inlichtingen had gevraagd en heeft het daarin aanleiding gevonden die stukken niet in zijn beoordeling van de zaak te betrekken. Dat stond het Hof vrij. Het middel faalt derhalve.
3.3. De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2003.