ECLI:NL:HR:2003:AN8168

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37556
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrekbaarheid van kosten in de inkomstenbelasting met betrekking tot vruchtgebruik

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 april 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 46.159, en na bezwaar was deze door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De casus betreft de eigendom van een kantoorgebouw dat door de BV, waarin belanghebbende en zijn echtgenote ieder vijftig procent van de aandelen bezitten, aan belanghebbende is verkocht onder voorbehoud van een recht van vruchtgebruik voor dertig jaar. De vraag die in cassatie aan de orde is, betreft de aftrekbaarheid van een bedrag van ƒ 493.495 als kosten. Het Hof had geoordeeld dat er geen feiten waren die de conclusie rechtvaardigden dat er een tijdelijk vruchtgebruik was gevestigd, en dat de vestiging van het recht en de verwerving van het economische belang door belanghebbende in de vermogenssfeer plaatsvonden.

In cassatie heeft belanghebbende betoogd dat er wel degelijk een tijdelijk vruchtgebruik is gevestigd. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit betoog niet kan leiden tot cassatie, omdat het recht van vruchtgebruik is ontstaan door de BV bij de verkoop van het kantoorgebouw aan belanghebbende. De Hoge Raad concludeert dat de latere vervreemding van dat recht, of van het economische belang bij dat recht, niet als een transactie in de inkomstensfeer kan worden aangemerkt. De klachten van belanghebbende falen bij gebrek aan belang, en het bedrag van ƒ 493.495 kan niet als aftrekbare kosten worden aangemerkt. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 37.556
14 november 2003
SD
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 april 2001, nr. P00/01317, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 46.159, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende en zijn echtgenote houden ieder vijftig percent van de aandelen in B B.V. (hierna: de BV). Op 1 maart 1991 heeft de BV, destijds in oprichting, een kantoorgebouw gekocht, dat op 8 april 1992 aan de BV is geleverd. Vervolgens heeft de BV het kantoorgebouw verkocht aan belanghebbende, onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik daarvan ten behoeve van de BV gedurende dertig jaren. De desbetreffende notariële akte is op 7 juli 1992 verleden. Bij overeenkomst van 23 december 1994 heeft de BV tegen een koopsom van ƒ 493.495 aan belanghebbende verkocht het economische belang bij het recht van vruchtgebruik van het kantoorgebouw.
3.2. Voor het Hof was in geschil of voormeld bedrag van ƒ 493.495 als aftrekbare kosten moet worden aangemerkt.
3.3. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord en daartoe redengevend geoordeeld dat geen feiten aannemelijk zijn gemaakt die de slotsom wettigen dat een tijdelijk vruchtgebruik is gevestigd, zodat de vestiging van dat recht alsmede de verwerving van het economische belang bij dat recht door belanghebbende in de vermogenssfeer hebben plaatsgevonden.
3.4. In cassatie bestrijdt belanghebbende dit oordeel met het betoog dat wel degelijk een tijdelijk vruchtgebruik is gevestigd.
3.5. Dit betoog kan niet tot cassatie leiden. In het onderhavige geval is het recht van vruchtgebruik ontstaan doordat de BV zich dat recht heeft voorbehouden bij gelegenheid van de verkoop van het kantoorgebouw aan belanghebbende, zodat de vestiging van dat recht wegens het ontbreken van een tegenprestatie niet een transactie in de inkomstensfeer was. In het tot 1996 geldende wettelijke stelsel van de inkomstenbelasting heeft in dat geval te gelden dat de latere vervreemding van dat recht, dan wel van het economische belang bij dat recht, voor de resterende duur van de looptijd, evenmin een transactie is in de inkomstensfeer, ongeacht of het recht van vruchtgebruik ten tijde van de vestiging als tijdelijk was aan te merken (vgl. HR 19 februari 1997, nr. 32071, BNB 1997/177). De klachten, die slechts dit laatste aan de orde stellen, falen derhalve bij gebrek aan belang. Meervermeld bedrag van ƒ 493.495 kan niet tot de aftrekbare kosten worden gerekend, zodat 's Hofs beslissing - wat er zij van de daartoe gebezigde gronden - juist is.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis, en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2003.