ECLI:NL:HR:2003:AN7744

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38420
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijstelling van overdrachtsbelasting en de kring van bloed- en aanverwanten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2003 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 juni 2002. De zaak betreft de teruggaaf van een bedrag aan overdrachtsbelasting dat door belanghebbende was voldaan bij de verkrijging van een onroerende zaak. Belanghebbende had een bedrag van ƒ 51.945 aan overdrachtsbelasting betaald en verzocht om teruggaaf, maar dit verzoek werd door de Inspecteur afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft het beroep ongegrond verklaard. Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur het beroep van belanghebbende op de vrijstelling van overdrachtsbelasting terecht had afgewezen, omdat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 15, lid 1, letter b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Dit artikel bepaalt dat alleen bepaalde bloed- en aanverwanten in aanmerking komen voor de vrijstelling. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever met deze bepaling de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid niet had overschreden en dat de ratio van de vrijstelling, namelijk het voorkomen van versnippering van ondernemingen bij overgang op (pleeg-)kinderen en kleinkinderen, legitiem was.

De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat belanghebbende niet tijdig een beroep op de vrijstelling had gedaan, aangezien dit binnen een maand na de verkrijging had moeten gebeuren. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, en het arrest is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 38.420
7 november 2003
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 juni 2002, nr. 98/04538, betreffende na te melden op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.
1. Voldoening, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak op aangifte voldaan een bedrag van ƒ 51.945 aan overdrachtsbelasting. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van voormeld bedrag, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur het beroep van belanghebbende op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) terecht heeft afgewezen.
3.2. Het heeft daartoe redengevend geoordeeld dat belanghebbende niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer op die vrijstelling een beroep heeft gedaan binnen een maand na de verkrijging. Daartegen richt zich het middel.
3.3. Het middel faalt bij gebrek aan belang, omdat 's Hofs hiervoor onder 3.1 vermelde oordeel juist is.
Belanghebbende heeft immers geen recht op de vrijstelling nu hij niet behoort tot de in artikel 15, lid 1, letter b, van de Wet vermelde kring van bloed- en aanverwanten. Die bepaling is, anders dan belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd, niet in strijd met artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, noch in strijd met enige andere verdragsrechtelijke bepaling. De ratio van de onderhavige vrijstelling is het voorkomen van versnippering van de onderneming bij overgang op (pleeg-)kinderen, kleinkinderen, alsmede de echtgenoten van (pleeg-) kinderen en kleinkinderen. In overeenstemming hiermee heeft de wetgever de vrijstelling van overdrachtsbelasting beperkt tot het geval waarin de bedrijfsopvolger behoort tot de genoemde kring van personen. Niet kan worden gezegd dat de wetgever aldus de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid heeft overschreden (vgl. HR 6 juni 2003, nr. 37755, V-N 2003/31.21).
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2003.