ECLI:NL:HR:2003:AN7736

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37186
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • J.W. van den Berge
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 maart 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, aangeduid als X te Z, was opgelegd voor het jaar 1996. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 59.377, met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 86. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 56.791.

De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof. In het cassatiegeding werd door belanghebbende een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat het beroep in cassatie ongegrond was. De Hoge Raad veroordeelde de Staatssecretaris in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wees de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moest vergoeden.

De Hoge Raad behandelde ook de argumenten van de Staatssecretaris met betrekking tot de gebruiksduur en restwaarde van de beleggingen. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende niet voor een beperkte periode had belegd en had de gebruiksduur vastgesteld op 33,3 jaar met een restwaarde van 25 procent van de aanschaffingskosten. De Hoge Raad oordeelde dat deze oordelen van feitelijke aard niet onbegrijpelijk waren en dat het middel faalde. Het arrest werd openbaar uitgesproken op 7 november 2003.

Uitspraak

Nr. 37.186
7 november 2003
wv
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 maart 2001, nr. P00/350, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 59.377, waarbij een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 86 is toegepast, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.791. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat belanghebbende niet voor een beperkte periode heeft belegd. Het heeft vervolgens kennelijk de werkelijk te verwachten gebruiksduur gesteld op 33,3 jaar en de restwaarde na afloop van die periode op 25 percent van de aanschaffingskosten, en met hantering van die uitgangspunten de jaarlijkse afschrijving in verband met de waardevermindering van de zaak door veroudering en gebruik berekend op ƒ 3276.
3.2. Het middel bestrijdt 's Hofs oordelen omtrent de gebruiksduur en de restwaarde met het betoog dat niet aannemelijk is dat de gebruikswaarde van de beleggingen in waarde afneemt en dat het Hof niet of onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een restwaarde van 25 percent na 33,3 jaar aannemelijk is. Deze oordelen zijn evenwel van feitelijke aard en in het licht van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, niet onbegrijpelijk, zodat zij in cassatie niet met vrucht kunnen worden bestreden. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2003.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 348.