ECLI:NL:HR:2003:AN7650

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00248/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eisen aan cassatiemiddel over redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Columbia in 1975, was veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk, voor meerdere diefstallen met geweld en bedreiging. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. W. Bos, advocaat te Eindhoven. De kern van het cassatiemiddel was de klacht over een mogelijke inbreuk op artikel 6, lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege de redelijke termijn van de procedure. De Hoge Raad oordeelde echter dat de schriftuur niet voldeed aan de eisen voor een cassatiemiddel, omdat er niet gemotiveerd werd geklaagd over een daadwerkelijke inbreuk, maar slechts over de mogelijkheid daarvan. Hierdoor werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. De vice-president C.J.G. Bleichrodt leidde de zitting, waarbij ook de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu aanwezig waren. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte en tijdige indiening van cassatiemiddelen, en dat het ontbreken van een gedegen onderbouwing kan leiden tot niet-ontvankelijkheid in het beroep.

Uitspraak

16 december 2003
Strafkamer
nr. 00248/03
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 april 2002, nummer 20/001913-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Columbia) op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 april 2000 - de verdachte ter zake van ten aanzien van nummer 01/035232-98 onder 1. "diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren", 2. en 3. (01/025265-99) telkens opleverende "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming", ten aanzien van nummer 01/025265-99 onder 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" en 2. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. Bos, advocaat te Eindhoven, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, zelf de straf zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het in de schriftuur aangevoerde voldoet niet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen, nu daarin niet gemotiveerd wordt geklaagd over een jegens de verdachte gemaakte inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM als gevolg van tijdsverloop na de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld doch slechts over de mogelijkheid van een dergelijke inbreuk.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2003.