ECLI:NL:HR:2003:AN7650
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Eisen aan cassatiemiddel over redelijke termijn in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Columbia in 1975, was veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk, voor meerdere diefstallen met geweld en bedreiging. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. W. Bos, advocaat te Eindhoven. De kern van het cassatiemiddel was de klacht over een mogelijke inbreuk op artikel 6, lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege de redelijke termijn van de procedure. De Hoge Raad oordeelde echter dat de schriftuur niet voldeed aan de eisen voor een cassatiemiddel, omdat er niet gemotiveerd werd geklaagd over een daadwerkelijke inbreuk, maar slechts over de mogelijkheid daarvan. Hierdoor werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. De vice-president C.J.G. Bleichrodt leidde de zitting, waarbij ook de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu aanwezig waren. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte en tijdige indiening van cassatiemiddelen, en dat het ontbreken van een gedegen onderbouwing kan leiden tot niet-ontvankelijkheid in het beroep.