ECLI:NL:HR:2003:AN7282

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00657/03 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering met betrekking tot teruggave van in beslag genomen voorwerp

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de klager, geboren in 1966 en wonende te [woonplaats], verzocht om teruggave van een in beslag genomen geldbedrag. De Rechtbank te Haarlem had op 8 november 2002 het beklag ongegrond verklaard. De klager heeft tegen deze beslissing cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J. Baumgardt uit Spijkenisse. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft op 9 december 2003 geoordeeld dat de klager ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het standpunt van de Officier van Justitie, die had geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. De Hoge Raad stelt echter vast dat de opvatting dat beginselen van een behoorlijke procesorde vereisen dat de klager moet kunnen reageren op de conclusie van de Officier van Justitie, onjuist is. Dit betekent dat het middel van de klager faalt.

De Hoge Raad concludeert dat er geen gronden zijn voor cassatie en dat de bestreden beschikking niet ambtshalve vernietigd hoeft te worden. Het beroep van de klager wordt verworpen, en de beschikking is gegeven door de vice-president en de raadsheren in raadkamer, met de waarnemend-griffier aanwezig. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 december 2003.

Uitspraak

9 december 2003
Strafkamer
nr. 00657/03 B
SCR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 8 november 2002, nummer RK 02/576, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van het in bovenvermelde beschikking omschreven geldbedrag.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet in staat heeft gesteld te reageren of te antwoorden op het standpunt van de Officier van Justitie.
3.2. Het betreft hier een beklag als bedoeld in art. 552a Sv, strekkende tot teruggave aan de klager van een onder een derde in beslag genomen voorwerp. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in de raadkamer van de Rechtbank heeft de Officier van Justitie, nadat de klager en diens raadsman het woord hadden gevoerd, zich op het standpunt gesteld dat het beslag diende te worden gehandhaafd.
3.3. Het middel berust op de opvatting dat beginselen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat in een geval als het onderhavige, waarin de officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag, de klager dan wel zijn raadsman in de gelegenheid moeten worden gesteld daarop te reageren en dat bij gebreke daarvan het onderzoek aan nietigheid lijdt. Die opvatting is onjuist, zodat het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2003.