ECLI:NL:HR:2003:AN7088
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voorlopige hechtenis en nieuwe bezwaren bij vrijheidsstraf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1955 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'De Grittenborgh', was eerder vrijgesproken van doodslag, maar werd in hoger beroep door het Hof veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. G.W. van der Zee als advocaat optrad. De Advocaat-Generaal Wortel concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het beroep voor zover het de derde klacht betreft, maar dat de bestreden uitspraak moest worden vernietigd ten aanzien van de strafbepaling, met een vermindering van de opgelegde straf.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat na opheffing van een eerder gegeven bevel tot voorlopige hechtenis nieuwe bezwaren noodzakelijk zijn voor de gevangenneming van de verdachte bij een veroordeling, geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar elf jaren en tien maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen.
De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in de cassatiefase is overschreden, wat heeft geleid tot strafvermindering. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt dat de gevangenneming van de verdachte kan worden bevolen indien de veroordeling betrekking heeft op een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zonder dat daarvoor nieuwe bezwaren noodzakelijk zijn.