ECLI:NL:HR:2003:AM3136

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/242HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van Delta Lloyd tegen P&O Nedlloyd

In deze zaak heeft Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Delta Lloyd) P&O Nedlloyd B.V. (hierna: Nedlloyd) gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam. Delta Lloyd vorderde een betaling van ƒ 19.706,90, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 augustus 1989. De rechtbank heeft Delta Lloyd toegelaten tot bewijslevering, maar het vonnis is later door het gerechtshof te 's-Gravenhage bekrachtigd. Delta Lloyd heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof.

De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Advocaat-Generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Delta Lloyd in haar beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het bestreden arrest van het hof een tussenarrest is en dat Delta Lloyd niet in haar cassatieberoep kan worden ontvangen, omdat het beroep in cassatie van een tussenarrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest kan worden ingesteld, tenzij anders bepaald.

De Hoge Raad heeft Delta Lloyd niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, A. Hammerstein en P.C. Kop, en openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels op 19 december 2003.

Uitspraak

19 december 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/242HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
P & O NEDLLOYD B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Delta Lloyd - heeft bij exploot van 2 maart 1990 verweerster in cassatie - verder te noemen: Nedlloyd - gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd Nedlloyd te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van ƒ 19.706,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 1989 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nedlloyd heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 23 december 1999 alvorens verder te beslissen Delta Lloyd tot bewijslevering toegelaten.
Tegen dit vonnis heeft Delta Lloyd hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 23 april 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak verwezen naar de rechtbank te Rotterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Delta Lloyd beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Nedlloyd heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Delta Lloyd in haar beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1 Het bestreden arrest van het hof is een tussen-arrest. Het hof heeft immers het tussenvonnis van de rechtbank bekrachtigd en niet reeds door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt.
3.2 Uit art. VII lid 2 van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken, volgt dat ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het arrest van het hof, dat is tot stand gekomen op 23 april 2002, derhalve na het tijdstip van inwerkingtreding van die wet op 1 januari 2002, de bij die wet vastgestelde bepalingen, waaronder art. 401a lid 2 Rv., van toepassing zijn (zie HR 31 januari 2003, nr. C02/175, NJ 2003, 656 en HR 31 januari 2003, C02/187, NJ 2003, 657). Volgens art. 401a lid 2 kan beroep in cassatie van een tussenarrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest na een eventueel hoger beroep van een eindvonnis van de rechtbank worden ingesteld, nu het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn.
3.3 Delta Lloyd kan mitsdien in haar cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Delta Lloyd niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van P&O begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 19 december 2003.