ECLI:NL:HR:2003:AM3135

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/241HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • J.B. Fleers
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling door eiseres tegen P & O Nedlloyd B.V.

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.T.R.F. Carli, P & O Nedlloyd B.V. gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam. De eiseres vorderde een betaling van ƒ 280.391,98, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 september 1999. De rechtbank heeft de vordering afgewezen in haar eindvonnis van 11 november 1999. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 23 april 2002 de vonnissen van de rechtbank heeft bekrachtigd. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Nedlloyd zijn begroot op € 3.381,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

19 december 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/241HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
P & O NEDLLOYD B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 15 november 1989 verweerster in cassatie - verder te noemen: Nedlloyd - gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Nedlloyd te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 280.391,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 september 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nedlloyd heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnissen van 8 november 1991 en 30 september 1994 [eiseres] bewijslevering opgedragen. Na enquête ingevolge laatstvermeld tussenvonnis heeft de rechtbank bij eindvonnis van 11 november 1999 de vordering afgewezen.
Tegen alle vonnissen heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 23 april 2002 heeft het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Nedlloyd heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in het middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NedLloyd begroot op € 3.381,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en J.B. Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 19 december 2003.