ECLI:NL:HR:2003:AM2962

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/257HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vonnissen van de rechtbank en het gerechtshof inzake vorderingen tot betaling

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, cassatie ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank te Zutphen en het gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft vorderingen tot betaling door vier verweerders, die eiser in 1996 gedagvaard hebben. De rechtbank heeft in vier tussenvonnissen een comparitie van partijen gelast en eiser toegelaten tot bewijslevering. Na meerdere comparities heeft de rechtbank in eindvonnissen van 31 augustus 2000 eiser veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan de verweerders, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser heeft hoger beroep ingesteld, waarop het hof op 12 februari 2002 in het principaal appel het hoger beroep verwierp, maar in het incidenteel appel van verweerders 1 en 4 de eindvonnissen gedeeltelijk vernietigde en nieuwe bedragen vaststelde. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus, die tot verwerping van het beroep strekte, gevolgd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en verdere motivering was niet nodig omdat de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen.

Uitspraak

19 december 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/257HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats]
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3],
wonende te Assen,
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: [verweerder 1], [verweerder 2], [verweerder 3] en [verweerder 4], dan wel gezamenlijk: de exploitanten - hebben bij vier exploten van 7 maart 1996 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Zutphen.
[Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben - na vermindering van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van ƒ 6.277,-- respectievelijk ƒ 14.332,35, in beide gevallen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 februari 1996.
[Verweerder 3] en [verweerder 4] hebben - na vermeerdering van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van ƒ 26.253,-- respectievelijk ƒ 27.170,61, telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 februari 1996.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vier tussenvonnissen van 4 juli 1996 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnissen 29 mei 1997 [eiser] tot bewijslevering toegelaten.
Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij vier tussenvonnissen van 3 september 1998 een tweede comparitie van partijen gelast en bij vier tussen-vonnissen van 18 november 1999 een derde comparitie van partijen gelast.
Bij vier eindvonnissen van 31 augustus 2000 heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld om aan [verweerder 1] te betalen ƒ 3.000,--, aan [verweerder 2] ƒ 5.100,--, aan [verweerder 3] ƒ 7.000,-- en aan [verweerder 4] ƒ 5.631,30, in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 februari 1996, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen alle vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. De exploitanten hebben (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft de vier appellen gevoegd behandeld.
Bij arrest van 12 februari 2002 heeft het hof in het principaal appel in alle vier zaken het hoger beroep verworpen. In het incidenteel appel van [verweerder 1] en [verweerder 4] heeft het hof de tussen partijen gewezen eindvonnissen vernietigd voorzover daarbij [eiser] is veroordeeld aan [verweerder 1] en [verweerder 4] te betalen een bedrag van ƒ 3.000,-- respectievelijk ƒ 5.631,30 met de wettelijke rente, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiser] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [verweerder 1] € 1.619,37 en aan [verweerder 4] € 3.780,77, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 1996 tot aan de dag der algehele voldoening, en die vonnissen voor het overige bekrachtigd. In het incidenteel appel van [verweerder 2] en [verweerder 3] heeft het hof het hoger beroep verworpen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen exploitanten is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de exploitanten begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 19 december 2003.