ECLI:NL:HR:2003:AM2767
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die door het Openbaar Ministerie was ingediend. De betrokkene, geboren in 1960 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle op 29 maart 1999 voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd was, omdat de vordering tot ontneming zich niet in het dossier bevond. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Leeuwarden voor herbehandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat de termijn voor het indienen van de ontnemingsvordering, zoals vastgelegd in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering, strikt dient te worden nageleefd. Het Hof had de vordering van het Openbaar Ministerie als tijdig aangemerkt, maar de Hoge Raad stelde vast dat er onvoldoende bewijs was dat de vordering tijdig was ingediend. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet had onderzocht of er nadere gegevens waren die de tijdigheid van de vordering konden onderbouwen. Dit gebrek aan motivering leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het Hof.
De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept van zorgvuldige documentatie en tijdige indiening van vorderingen door het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kan worden behandeld met inachtneming van de overwegingen van de Hoge Raad.