ECLI:NL:HR:2003:AM2309

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/160HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake de gedeeltelijke ontbinding van een overeenkomst en schadevergoeding tussen een bouwbedrijf en een opdrachtgever

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres], vertegenwoordigd door mr. E. van Staden ten Brink, en PAX BOUW- EN INDUSTRIE SERVICE B.V., vertegenwoordigd door mr. J.P. Heering. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van werkzaamheden door Pax voor [eiseres] in 1993, waarbij Pax hijswerkzaamheden en transport heeft verricht. [Eiseres] heeft de vordering van Pax bestreden en in reconventie ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft in eerste aanleg [eiseres] in het gelijk gesteld, maar het gerechtshof heeft in hoger beroep het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de vordering van Pax in conventie toegewezen.

De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het hof onterecht heeft overwogen dat [eiseres] het delen van de silo's noodzakelijk heeft geacht. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens is Pax veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering en de juiste interpretatie van de standpunten van partijen in civiele procedures.

Uitspraak

24 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/160HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
PAX BOUW- EN INDUSTRIE SERVICE B.V., gevestigd te Leeuwarden,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Pax - heeft bij exploot van 11 mei 1994 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en gevorderd [eiseres] bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan Pax tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van ƒ 184.410,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening, en met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, waaronder mede begrepen de kosten van het ter verzekering van de vordering van Pax ten laste van [eiseres] op 29 april 1994 gelegde conservatoire derdenbeslag.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden en van haar kant in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen gesloten overeenkomst te ontbinden en Pax te veroordelen de door [eiseres] geleden schade te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Pax heeft de vordering in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 18 oktober 1995 partijen tot bewijslevering toegelaten en bij tussenvonnissen van zowel 17 december 1997 als 5 augustus 1998 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van Pax.
Vervolgens heeft Pax haar eis in conventie gewijzigd en gevorderd [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 152.706,35 inclusief BTW.
[Eiseres] heeft haar eis in reconventie gewijzigd en in plaats van verwijzing van partijen naar de schadestaatprocedure gevorderd Pax te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 230.371,98 ter zake van schadevergoeding wegens toerekenbaar verzuim in de nakoming van de verbintenis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 1993 tot de dag der algehele voldoening.
Pax heeft zich tegen de wijziging van eis in reconventie verzet.
Bij eindvonnis van 31 maart 1999 heeft de rechtbank
in conventie:
- [eiseres] veroordeeld aan Pax te betalen een bedrag van ƒ 96.366,35, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 mei 1994 tot aan de dag van de betaling;
- dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten gecompenseerd, en
- het meer of anders gevorderde afgewezen;
in reconventie:
- het verzet van Pax tegen de eiswijziging van [eiseres] gegrond verklaard;
- de overeenkomst tussen [eiseres] en Pax ontbonden, voorzover die ten grondslag ligt aan de door Pax aan [eiseres] gezonden facturen, zoals in het dictum van dit vonnis vermeld;
- Pax veroordeeld aan [eiseres] te betalen de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- de proceskosten gecompenseerd, en
- het meer of anders geworden afgewezen.
Tegen de vier vermelde vonnissen heeft Pax hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. [Eiseres] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 21 juni 2000 heeft het hof in het principaal en incidenteel appel Pax in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten overeenkomstig hetgeen is neergelegd in rov. 24 van dit arrest.
Het hof heeft bij eindarrest van 20 februari 2002 in het principaal en incidenteel appel het vonnis van 31 maart 1999 vernietigd, doch slechts voorzover daarin [eiseres] in conventie is veroordeeld aan Pax te betalen de somma van ƒ 96.366,35, alsmede voorzover in genoemd vonnis in reconventie tot een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst tussen [eiseres] en Pax is beslist. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het hof in conventie [eiseres] veroordeeld aan Pax te voldoen een bedrag van ƒ 143.366,35 (€ 65.056,81), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 mei 1994 tot aan de dag van voldoening. In reconventie heeft het hof de overeenkomst van partijen ontbonden voorzover die ten grondslag ligt aan de door Pax aan [eiseres] gezonden facturen genummerd 4010 en ten dele 4011, het eindvonnis van 31 maart 1999 voor al het overige bekrachtigd, de proceskosten van het principaal en incidenteel appel gecompenseerd, en hetgeen partijen in hoger beroep meer of anders hebben gevorderd, afgewezen.
Het arrest van het hof van 20 februari 2002 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Pax heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Pax mede door mr. E. Grabandt, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het arrest van het hof te Leeuwarden van 20 februari 2002 en tot verwijzing.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 19 september 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Pax heeft in opdracht en voor rekening van [eiseres] in of omstreeks juli 1993 werkzaamheden verricht, te weten hijswerkzaamheden en transport, ten behoeve waarvan Pax een hijskraan, transportmiddelen en personeel ter beschikking heeft gesteld. Deze werkzaamheden hielden in dat Pax op het voormalige terrein van de CAF te Leeuwarden gedemonteerde veevoedersilo's op pontons diende te laden en deze op een terrein te Veenwouden weer diende op te bouwen.
(ii) Pax heeft voor deze werkzaamheden aan [eiseres] facturen gestuurd ten bedrage van in totaal ƒ 240.939,74 exclusief BTW. Deze facturen zijn onbetaald gebleven.
3.2 In dit geding heeft Pax aan haar hiervoor in 1 vermelde verminderde vordering ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat zij de overeengekomen werkzaamheden heeft verricht. [Eiseres] heeft tegengeworpen dat de werkzaamheden niet behoorlijk zijn uitgevoerd. Zij heeft zich met name erop beroepen dat een door Pax bij de hijswerkzaamheden ingezette kraan (hierna ook: de 180-tons-kraan) een te kleine capaciteit had, althans dat zij zulks veronderstelde op gronden die aan Pax toerekenbaar zijn. Als gevolg hiervan is de beslissing genomen de onderhavige silo's telkens eerst te delen voordat zij werden opgehesen en ingeladen. Daardoor zijn veel meer werkzaamheden verricht, die bovendien veel langer hebben geduurd, dan partijen bij de contractsluiting hadden aangenomen. Deze extra werkzaamheden dienen niet voor haar rekening te komen, aldus nog steeds [eiseres], die op grond daarvan in reconventie gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst verlangde. Bovendien stelde [eiseres] dat zij, als gevolg van het tijdverlies, schade heeft geleden, waarvan zij eveneens in reconventie vergoeding heeft gevorderd.
3.3 De rechtbank heeft [eiseres] in het gelijk gesteld. In reconventie heeft zij de tussen partijen gesloten overeenkomst ontbonden voorzover deze het inzetten van de 180-tons-kraan betrof; voorts heeft zij Pax schadeplichtig geacht ten aanzien van de door [eiseres] geleden vertragingsschade en partijen dienaangaande naar de schadestaatprocedure verwezen. Op grond van de voormelde gedeeltelijke ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst heeft zij de vordering van Pax in conventie slechts toegewezen voor zover deze andere werkzaamheden betrof dan met de onderhavige kraan zijn verricht.
In hoger beroep heeft het hof in reconventie - anders dan de rechtbank - de overeenkomst, wat betreft de werkzaamheden die zijn verricht met de 180-tons-kraan, slechts gedeeltelijk ontbonden. Het achtte verder slechts 50% van de door [eiseres] geleden vertragingsschade toewijsbaar wegens eigen schuld van [eiseres] aan die schade. In conventie wees het hof aan Pax een hoger bedrag toe dan in eerste instantie was geschied.
Aan deze oordelen lag met name ten grondslag dat achteraf is gebleken dat het risico dat de onderhavige silo's zouden breken indien zij, na met de daartoe door Pax ingezette 180-tons-kraan als één geheel te zijn opgehesen, vervolgens, zoals de bedoeling was, zouden worden gekanteld en horizontaal op de pontons gelegd, niet heeft bestaan. Dat partijen daarover toentertijd een andere mening hadden, berustte volgens het hof op uiteenlopende gronden. Voor risico van Pax komt dat haar werknemer die met de desbetreffende hijswerkzaamheden was belast na het ophijsen van de eerste, ongedeelde, silo ten onrechte weigerde op die manier - dus zonder delen van de silo's - verder te werken; voor risico van [eiseres] komt het feit dat zij ten onrechte meende dat het delen van de silo's noodzakelijk was. De onder invloed van deze onjuiste veronderstellingen van partijen tot stand gekomen beslissing de silo's te delen en de gevolgen daarvan zijn volgens het hof aan hen beiden in gelijke mate toe te rekenen (rov. 7-11).
3.4 Onderdeel 1.2 - onderdeel 1.1 bevat geen klacht - acht het onbegrijpelijk dat het hof heeft overwogen dat [eiseres] het delen van de silo's (ten onrechte) noodzakelijk heeft geacht. In werkelijkheid heeft [eiseres] immers consequent het tegenovergestelde standpunt verdedigd, namelijk dat het breukrisico geen rol speelde.
Het onderdeel treft doel omdat [eiseres] inderdaad gedurende de gehele procedure juist het omgekeerde heeft verdedigd van hetgeen het hof in de desbetreffende overwegingen als haar standpunt heeft weergegeven. De onderdelen 1.3-1.4 behoeven daarom geen behandeling meer.
3.5 Onderdeel 2 is gericht tegen 's hofs beslissing de overeenkomst slechts gedeeltelijk te ontbinden wat betreft de werkzaamheden die zijn verricht met de 180-tons-kraan. Het hof overwoog daartoe dat de capaciteit van de desbetreffende kraan weliswaar achterbleef bij wat [eiseres] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst mocht verwachten, maar dat [eiseres] niet heeft bestreden dat die capaciteit van de kraan in de praktijk geen problemen heeft opgeleverd en dat met name niet is gesteld of gebleken dat de beoogde werkzaamheden niet met de 180-tons-kraan konden worden uitgevoerd. Op grond daarvan heeft het hof geoordeeld dat [eiseres] geen betaling verschuldigd is van de facturen 4010 en 4011 die samenhangen met de beslissing de silo's te delen en dat de tussen partijen gesloten overeenkomst dient te worden ontbonden voor zover zij aan die facturen ten grondslag ligt, met dien verstande dat [eiseres] slechts de helft van de desbetreffende factuurbedragen (ƒ 9.400,--) niet aan Pax hoeft te betalen (rov. 18-19).
3.6 Het onderdeel voert tegen dit oordeel een viertal klachten aan.
Het onderdeel is in zoverre gegrond dat het hof met zijn beslissing om het rechtsgevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst - namelijk dat [eiseres] de desbetreffende facturen in zoverre niet behoefde te voldoen - in die zin te corrigeren, dat [eiseres] slechts de helft van die facturen niet aan Pax behoeft te betalen, kennelijk heeft voortgebouwd op zijn in rov. 11 neergelegde oordeel dat de daarin vermelde onjuiste veronderstellingen van beide partijen hun in gelijke mate zijn toe te rekenen. Aangezien onderdeel 1 met succes tegen laatstgenoemd oordeel opkomt, treft ook onderdeel 2 doel. Voor het overige behoeven de door het onderdeel naar voren gebrachte klachten geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 20 februari 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Pax in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.836,36 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, P.C. Kop, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het open- baar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 24 oktober 2003.