ECLI:NL:HR:2003:AM2304

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/127HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding en schenkingsrechten in relatie tot financiële transacties van een erflater

In deze zaak hebben eisers, de erven van [betrokkene 1], Van Lanschot c.s. gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam, waarbij zij vorderden om een aanzienlijk bedrag te vergoeden dat zij claimden te zijn kwijtgeraakt door wanprestatie en onrechtmatig handelen van Van Lanschot. De rechtbank wees de vordering af, waarna eisers in hoger beroep gingen. Het gerechtshof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, wat leidde tot cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat [betrokkene 1] welbewust haar vermogen had aangewend voor in haar ogen goede doelen en dat de opbrengst van de aandelen op de door haar bestemde plaatsen was terechtgekomen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen schade was geleden door het handelen of nalaten van Van Lanschot, en dat de schenkingsrechten die [betrokkene 1] had willen ontgaan, niet als schade konden worden aangemerkt. De Hoge Raad verwierp het principale beroep en veroordeelde eisers in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

19 december 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/127HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats], Duitsland,
EISERS tot cassatie, (gedeeltelijk voorwaardelijk) incidenteel verweerders,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. F. VAN LANSCHOT TRUST COMPANY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. F. VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch, en
3. de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen VAN LANSCHOT MANAGEMENT COMPANY N.V.,
gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen,
VERWEERSTERS in cassatie, (gedeeltelijk voorwaardelijk) incidenteel eiseressen,
advocaat: mr. J. Wuisman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eisers] - hebben bij exploten van 25 juni 1997 en 22 juli 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen: Van Lanschot c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Van Lanschot c.s. hoofdelijk, zodanig dat de een betalende de ander in zoverre zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan [eisers] te betalen tegen een behoorlijk bewijs van kwijting:
primair: een bedrag van DM 34.572.262,22;
subsidiair: een bedrag van DM 21.620.000,--;
meer subsidiair: een bedrag van DM 18.600.000,-- en
uiterst subsidiair: een bedrag van DM 7.620.000,--,
telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
Van Lanschot c.s. hebben de vordering bestreden.
Na pleidooi hebben [eisers] hun primaire eis verminderd met DM 15.000.000,-- tot een bedrag van DM 19.572.262,22.
De rechtbank heeft bij vonnis van 23 december 1999 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eisers] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven hebben zij de grondslag van hun eis gewijzigd.
Van Lanschot c.s. hebben zich verzet tegen de wijziging van de grondslag van eis.
Het hof heeft bij rolbeschikking van 7 juni 2001 vorenbedoeld verzet ongegrond verklaard.
Bij arrest van 17 januari 2002 heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. Van Lanschot c.s. hebben (gedeeltelijk voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het (gedeeltelijk voorwaardelijk) incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eisers] mede door mr. F.E. Vermeulen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Spier strekt tot verwerping van het principale beroep en tot niet-ontvankelijkverklaring van Van Lanschot c.s. in het incidentele beroep, voor zover onvoorwaardelijk ingesteld.
De advocaat van [eisers] heeft bij brief van 15 oktober 2003 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (Daarbij worden de verweerders in cassatie tezamen aangeduid als Van Lanschot en de geïntimeerden afzonderlijk als de Trust, de Bank en Van Lanschot Management. Tevens worden tussen haakjes de corresponderende nummers van de rechtsoverwegingen van het hof vermeld.)
(i) [Eisers] zijn de erven van hun tante [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1]). [Betrokkene 1] is op [geboortedatum] 1937 geboren en op 23 mei 1994 overleden (rov. 2 onder a).
(ii) [Betrokkene 1] is omstreeks 1984 in contact gekomen met de sekte "Schule der weissen Quelle" (verder: de sekte). Na ongeveer twee jaar heeft zij haar betrekking bij een VWO-school opgegeven om zich volledig aan het werk van de sekte te kunnen wijden. De sekte staat onder meer bekend als een soort vrije levens- en spirituele school. Als uitvloeisel van haar sympathie en werk voor de sekte heeft [betrokkene 1] de sekte geldelijk willen ondersteunen en ondersteund. Deze financiële steun is aanvankelijk getemperd nadat haar was gebleken dat zij over deze bedragen aanzienlijke schenkingsrechten diende te betalen (rov. 5 onder a).
(iii) Tot 1993 heeft [betrokkene 1] voor haar financiële aangelegenheden van de belastingadviseur van de familie [betrokkene 1] gebruik gemaakt. Vanaf 1991 heeft zij zich in verband met haar activiteiten ten behoeve van de sekte door onder meer een zekere [betrokkene 2] laten adviseren. [Betrokkene 2] zou volgens haar overal belasting op kunnen besparen, onder meer door haar financiële steun voor charitatieve activiteiten via het buitenland te laten lopen (rov. 5 onder b).
(iv) In het najaar van 1992 heeft [betrokkene 1] haar familie meegedeeld dat zij voor het beheer van haar vermogen uit Siemens Vermogensbeheer stapte. Tot haar vermogen behoorden 54.515 gewone aandelen Siemens, een pakket aandelen dat zij van haar moeder, geboren [betrokkene 3], had geërfd. Als vervolg van dit besluit heeft zij ervoor gekozen om de belastingadviseur [betrokkene 4] in plaats van de belastingadviseur van de familie voor haar belastingaangelegenheden in te schakelen (rov. 5 onder c).
(v) Begin 1993 heeft zij haar pakket gewone Siemens-aandelen, dat zich bij een bank in München in depot bevond, opgehaald en naar de Bank in Nederland gebracht om daar op naam van [A] B.V. (verder: [A]) in depot te doen houden. Zij is daarbij onder meer door de zoon van [betrokkene 2] vergezeld. Het was haar bedoeling om deze aandelen in een later stadium te verkopen en de opbrengst daarvan ten behoeve van in haar ogen charitatieve of goede doelen te besteden, in het bijzonder ten behoeve van de sekte. Daarvoor had zij via [betrokkene 2] door de Fidium Treuhand Anstalt für Treuhänderschaften (verder: Fidium) de Stichting Artepur doen oprichten. Fidium werd destijds door [betrokkene 5] vertegenwoordigd. [Betrokkene 1] heeft voor deze omweg van haar schenkingen via Nederland naar Liechtenstein gekozen om schenkingsrechten te ontgaan (rov. 5 onder d).
(vi) [Betrokkene 5] en Fidium hadden destijds een reeds jarenlange zakelijke relatie met Van Lanschot, in het bijzonder met de Trust. Fidium werd daarbij door [betrokkene 5] vertegenwoordigd en de Trust door [betrokkene 6]. Fidium had [A] onder meer als trustmaatschappij bij de Trust in beheer. [Betrokkene 5] stond bij de Trust als een betrouwbaar persoon bekend (rov. 5 onder e).
(vii) Kort na het depot van de aandelen bij de Bank zijn deze in opdracht van [betrokkene 5], als vertegenwoordiger van Fidium respectievelijk [A], in gedeelten verkocht. De opbrengst van deze aandelen, ruim DM 34 miljoen, is aanvankelijk op de rekening van [A] bij de Bank gestort. Kort daarop zijn deze gelden naar Omar Agencies NV (verder: Omar), gevestigd op de Nederlandse Antillen, overgeboekt en vervolgens door Omar in opdracht van [betrokkene 5] naar verschillende bankrekeningen in Liechtenstein overgeboekt (rov. 5 onder f).
(viii) Omar werd door Van Lanschot Management beheerd. Het grootste deel van de opbrengst, DM 27 miljoen, is naar de rekening van Artepur overgemaakt, DM 6 miljoen naar de privé-rekening van [betrokkene 5] en ruim DM 1,6 miljoen naar de Stiftung Intermondial te Liechtenstein (verder: Intermondial) (rov. 5 onder f).
(ix) [Betrokkene 1] heeft in juli 1993 een afrekening van Fidium voor de verkoop van de aandelen ontvangen en voor akkoord ondertekend. Op deze afrekening staat een bruto-opbrengst van DM 33.145.120 vermeld en een netto-opbrengst, na aftrek van kosten en commissie, van DM 30.287.937 (rov. 5 onder g).
(x) In het vermogen van Artepur bevindt zich nog ongeveer DM 15 miljoen aan liquide middelen uit de opbrengst van de aandelen. Volgens een mededeling van [betrokkene 5] tegenover de rechtbank te Liechtenstein, waar hij als getuige in een strafzaak is gehoord, was het de bedoeling om een deel van de opbrengst van de aandelen die aan Artepur ten goede is gekomen, in effecten en vast geld te beleggen en een deel van deze opbrengst te investeren. Voor dit doel is DM 10 miljoen naar Opsola Holding AG. overgeboekt (rov. 5 onder h).
(xi) Naar mededeling van [betrokkene 5] aan [eisers] heeft hij de door hem ontvangen DM 6 miljoen uit de opbrengst van de aandelen later aan Intermondial overgemaakt. [Eisers] hebben daarom ervan afgezien om dit bedrag als schade op [betrokkene 5] te verhalen (rov. 5 onder h).
(xii) [Betrokkene 5] heeft [betrokkene 1] in januari 1993 in haar woonplaats te [woonplaats] bezocht in verband met haar wens tot oprichting van een stichting om de sekte financieel te steunen, de latere stichting Artepur. Zij maakte toen op hem een gezonde, vitale en zelfbewuste indruk (rov. 5 onder i).
(xiii) In augustus 1993 heeft [betrokkene 1] haar testament doen opmaken. Naar een vermelding in de betrokken notariële akte kan ervan worden uitgegaan dat zij ook toen in staat was om zelfstandig haar wil te bepalen (rov. 5 onder j).
3.2 Aan hun onder 1 vermelde vordering tot betaling van schadevergoeding hebben [eisers] ten grondslag gelegd dat Van Lanschot jegens [betrokkene 1] wanprestatie heeft gepleegd, althans onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft in rov. 3 onder e de aan Van Lanschot gemaakte verwijten aldus samengevat: "Van Lanschot wordt in het bijzonder verweten dat zij bij de diverse transacties die zich hebben voorgedaan, te weten het in depot nemen van de aandelen, de verkoop daarvan en de doorbetaling van de opbrengst van de aandelen aan diverse personen en organisaties, niets heeft nagevraagd, alles klakkeloos heeft aangenomen, geen van de betrokkenen heeft gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen en zich als instrument bij een grootschalige oplichting en belastingontduiking heeft laten misbruiken. Door dit nalatig en onzorgvuldig handelen is het mogelijk geweest dat [betrokkene 1] schade heeft geleden doordat zij tegen haar wil een aanzienlijk deel van haar vermogen is kwijtgeraakt."
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.3 Het hof heeft zijn oordeel dat de rechtbank de vordering van [eisers] terecht heeft afgewezen, als volgt gemotiveerd:
"6. Op grond van de door het hof vastgestelde feiten en weergegeven verklaringen, alsmede voormeld beeld van de feitelijke situatie, dient ervan te worden uitgegaan dat [betrokkene 1] de opbrengst van de aandelen welbewust voor in haar ogen goede doelen heeft aangewend en dat de gelden overeenkomstig haar wil op de door haar gewenste plaats zijn terechtgekomen. Ook moet worden aangenomen dat de door haar gekozen omweg voor deze gelden of schenkingen via Nederland naar Liechtenstein en via verschillende vennootschappen of organisaties, een route is geweest die [betrokkene 1] zelf heeft gekozen of die overeenkomstig haar wil of wens is gevolgd. Hierbij is het de bedoeling van [betrokkene 1] geweest om de in Duitsland over haar schenkingen verschuldigde schenkingsrechten te ontgaan of te ontduiken. Dat de familie [betrokkene 1] over de bestemming van deze gelden en over de door [betrokkene 1] daarbij gevolgde weg, om begrijpelijke redenen, een andere visie had, brengt geen verandering in het uitgangspunt dat onder de gegeven omstandigheden moet worden aangenomen dat [betrokkene 1] deze bestemming van de gelden en deze door haar gevolgde route van de gelden heeft gewild. Het tegendeel is, tegenover de gemotiveerde bestrijding daarvan door Van Lanschot, niet door [eisers] aangetoond of aannemelijk gemaakt, terwijl er voor een nadere bewijsvoering in hoger beroep geen plaats is. Het algemene bewijsaanbod van [eisers] in hoger beroep is daarvoor te vaag, zodat dit aanbod dient te worden gepasseerd.
7. Uit de voorgaande rechtsoverwegingen vloeit voort dat [betrokkene 1] door het handelen of nalaten van Van Lanschot geen schade heeft geleden, nu moet worden aangenomen dat de opbrengst van de aandelen op de door haar bestemde plaats of plaatsen is terechtgekomen. Ook de (terecht) van [betrokkene 1] nageheven schenkingsrechten kunnen niet als schade worden aangemerkt. Dat haar poging om deze over de door haar geschonken bedragen verschuldigde belasting te ontgaan of te ontduiken, niet is gelukt, maakt dit niet anders."
Het middel keert zich tegen deze rechtsoverwegingen. In rov. 8 oordeelt het hof vervolgens dat, nu niet aangenomen kan worden dat [betrokkene 1] schade door het optreden van Van Lanschot heeft geleden, dit handelen of nalaten, dat in meer opzichten niet de schoonheidsprijs verdient, niet tot schadeplichtigheid van Van Lanschot jegens [betrokkene 1] kan leiden. Het hof vervolgt dan met te overwegen dat het niettemin aanleiding ziet om - zij het ten overvloede - naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer over dit optreden naar voren hebben gebracht, hierbij de volgende kanttekeningen te plaatsen, gelet op het principiële karakter ervan. Die kanttekeningen zijn vermeld in de rov. 9 - 13 van 's hofs arrest.
3.4.1 Onderdeel I strekt naar de kern genomen ten betoge dat het hof eraan heeft voorbij gezien dat in elk geval het aan [betrokkene 5] privé en Intermondial betaalde bedrag van in totaal DM 7,62 miljoen van de aandelenopbrengst niet overeenkomstig de bedoelingen van [betrokkene 1] te bestemder plaatse (Artepur) is aangekomen en dat zij (en dus thans [eisers]) minst genomen in zoverre schade heeft (hebben) geleden.
3.4.2 Het hof heeft geoordeeld (in rov 7) dat [betrokkene 1] door het handelen of nalaten van Van Lanschot geen schade heeft geleden, nu moet worden aangenomen dat de opbrengst van de aandelen op de door haar bestemde plaats of plaatsen is terechtgekomen. Dat geldt dus volgens het hof klaarblijkelijk ook voor de DM 7,62 miljoen die in opdracht van [betrokkene 5] (uiteindelijk) aan Intermondial is overgemaakt. Daarbij heeft het hof kennelijk in aanmerking genomen dat van de opbrengst van de aandelen in opdacht van [betrokkene 5] aanvankelijk DM 6 miljoen is overgemaakt naar zijn privé-rekening en ruim DM 1,6 miljoen naar Intermondial, maar dat nadien voormelde DM 6 miljoen door [betrokkene 5] eveneens is overgemaakt naar Intermondial (zie rov. 5 onder f en h, tweede alinea van het hof) en dat moet worden aangenomen dat met betrekking tot de (uiteindelijke) overmaking van een bedrag van ruim DM 7,6 miljoen naar Intermondial door [betrokkene 5] is gehandeld overeenkomstig de wens van [betrokkene 1], nu [betrokkene 1] handelingsbekwaam was, heel goed wist wat zij wilde en tot haar overlijden instructies aan [betrokkene 5] heeft gegeven (zie hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 2 onder t, voorlaatste en laatste gedachtestreepje, in rov. 2 onder u en in rov. 5 onder i en j). Tegen de achtergrond van dit een en ander en in het licht van het debat van partijen in de feitelijke instanties, is 's hofs oordeel, ook wat betreft evenvermelde DM 7,62 miljoen, niet onbegrijpelijk en behoefde het geen nadere motivering.
Op het vorenoverwogene stuiten alle klachten van onderdeel I af.
3.5.1 Onderdeel II heeft betrekking op het bedrag dat [eisers] uit hoofde van een aanslag op grond van schenkingsrechten verschuldigd zijn. Dit bedrag is vastgesteld op DM 18,6 miljoen.
3.5.2 Onderdeel IIa klaagt dat het hof de grenzen van de rechtsstrijd heeft overschreden door in de rov. 6 en 7 de mogelijkheid open te laten dat [betrokkene 1] zelf de bedoeling heeft gehad om de Duitse schenkingsrechten op illegale wijze te ontduiken. De klacht mist belang, nu het hof in zijn rov. 6 en 7 ervan is uitgegaan dat [betrokkene 1] de bedoeling heeft gehad om de in Duitsland over haar schenkingen verschuldigde schenkingsrechten te ontgaan of te ontduiken en het hof ook voor het geval dat [betrokkene 1] de bedoeling heeft gehad die schenkingsrechten te ontgaan heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] door het handelen of nalaten van Van Lanschot geen schade heeft geleden.
3.5.3 Onderdeel IIb klaagt dat het hof is voorbijgegaan aan het betoog van [eisers] dat het op de weg van Van Lanschot had gelegen om te waarschuwen voor de fiscale consequenties van de transacties. Het onderdeel kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. In de oordelen van het hof in de tweede en de derde zin van rov. 6 en in rov. 7 ligt besloten het oordeel dat [betrokkene 1] welbewust heeft gekozen voor het ontgaan van schenkingsrechten en dat zij zich daarvan niet zou hebben laten weerhouden door waarschuwingen van Van Lanschot, zodat [betrokkene 1] ook in zoverre geen schade heeft geleden door het handelen of nalaten van Van Lanschot.
3.5.4 Onderdeel IIc bouwt voort op de onderdelen IIa en b en moet het lot van die onderdelen delen.
3.6 Het hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat van de opbrengst van de verkoop van de aandelen DM 27 miljoen volgens de bedoeling van [betrokkene 1] naar de rekening van Artepur is overgemaakt (rov. 5 onder d en f) en dat zich "thans" in het vermogen van Artepur nog bevindt ongeveer DM 15 miljoen aan liquide middelen uit de opbrengst van de aandelen (rov. 2 onder h). In 's hofs oordeel (in rov. 7) dat [betrokkene 1] door het handelen of nalaten van Van Lanschot geen schade heeft geleden, nu moet worden aangenomen dat de opbrengst van de aandelen op de door [betrokkene 1] bestemde plaats of plaatsen is terechtgekomen, ligt besloten het oordeel dat hetgeen is gebeurd met de opbrengst van de verkoop van de aandelen nadat deze volgens de bedoeling van [betrokkene 1] naar de rekening van Artepur was overgemaakt, niet (mede) aan het handelen of nalaten van Van Lanschot, die niet betrokken was bij het beheer van het vermogen van Artepur, kan worden toegerekend. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Hierop stuit onderdeel IIIa geheel af. Onderdeel IIIb bouwt voort op onderdeel IIIa en moet het lot daarvan delen.
3.7 Anders dan waarvan in de cassatiedagvaarding onder 7 wordt uitgegaan, is voor toepassing van de zogenoemde "omkeringsregel" in het onderhavige geval geen plaats, zodat ook hetgeen aldaar wordt aangevoerd niet tot cassatie kan leiden.
3.8 Nu het principale beroep wordt verworpen, heeft Van Lanschot geen belang meer bij het - gedeeltelijk voorwaardelijk - incidentele cassatieberoep, omdat de daarin aangevoerde middelen ook bij een eventuele gegrondbevinding niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van Lanschot begroot op € 4.607,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 19 december 2003.