ECLI:NL:HR:2003:AM0218

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00755/03 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van geldboete wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder door de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden veroordeeld tot een geldboete van duizend euro wegens overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 13 van de Warenwet. De verdachte heeft op 3 mei 2002 beroep in cassatie ingesteld, en de stukken zijn op 4 april 2003 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, en dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.

De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de geldboete moest worden verminderd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel met betrekking tot de hoogte van de geldboete, die werd verlaagd naar negenhonderd euro. Het beroep werd voor het overige verworpen.

De zaak betreft de vraag of het bedrijf van de verdachte onder de werkingssfeer van de Richtlijn 92/46/EEG valt, en of het Hof ten onrechte het verzoek tot aanhouding van de zaak voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft afgewezen. De Hoge Raad heeft het middel dat hiertegen was ingediend, verworpen op de gronden die in de conclusie van de Advocaat-Generaal zijn vermeld.

Uitspraak

18 november 2003
Strafkamer
nr. 00755/03 E
SCR/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 1 mei 2002, nummer 24/000671-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 19 juli 2001 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 13 van de Warenwet" veroordeeld tot een geldboete van één duizend Euro.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, deze zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans op ontoereikende gronden a) het verweer heeft verworpen dat het bedrijf van de verdachte niet valt onder de werkingssfeer van de Richtlijn 92/46/EEG, PB nr. L 268 en de daarop gebaseerde nationale regelgeving en b) het aan dat verweer verbonden verzoek tot aanhouding van de zaak voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft afgewezen.
3.2. Het middel faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.1 tot en met 3.3.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de opgelegde straf moet worden verminderd nu de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden als gevolg van het tijdsverloop dat is gemoeid geweest met de inzending van de gedingstukken aan de Hoge Raad.
4.2. De verdachte heeft op 3 mei 2002 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 4 april 2003 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
Vermindert de geldboete in die zin dat deze negenhonderd euro bedraagt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en G.J.M. Corstens, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 november 2003.