ECLI:NL:HR:2003:AM0218
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van geldboete wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder door de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden veroordeeld tot een geldboete van duizend euro wegens overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 13 van de Warenwet. De verdachte heeft op 3 mei 2002 beroep in cassatie ingesteld, en de stukken zijn op 4 april 2003 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, en dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de geldboete moest worden verminderd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel met betrekking tot de hoogte van de geldboete, die werd verlaagd naar negenhonderd euro. Het beroep werd voor het overige verworpen.
De zaak betreft de vraag of het bedrijf van de verdachte onder de werkingssfeer van de Richtlijn 92/46/EEG valt, en of het Hof ten onrechte het verzoek tot aanhouding van de zaak voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft afgewezen. De Hoge Raad heeft het middel dat hiertegen was ingediend, verworpen op de gronden die in de conclusie van de Advocaat-Generaal zijn vermeld.