ECLI:NL:HR:2003:AM0212
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Suriname, was in hoger beroep veroordeeld voor diefstal, meermalen gepleegd, maar er werd geen straf of maatregel opgelegd. De zaak draaide om de vraag of het Openbaar Ministerie (OM) ontvankelijk was in de vervolging, gezien de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte stelde dat het vonnis van de Politierechter van 27 november 1996 pas op 22 oktober 2001 rechtsgeldig aan hem was betekend, wat zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte de dagvaarding in persoon had ontvangen en dat er binnen een jaar na het vonnis een rechtsgeldige betekening had plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de redelijke termijn van berechting was overschreden, dit niet automatisch leidde tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen grond was voor cassatie en de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden.