ECLI:NL:HR:2003:AM0212

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00703/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Suriname, was in hoger beroep veroordeeld voor diefstal, meermalen gepleegd, maar er werd geen straf of maatregel opgelegd. De zaak draaide om de vraag of het Openbaar Ministerie (OM) ontvankelijk was in de vervolging, gezien de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte stelde dat het vonnis van de Politierechter van 27 november 1996 pas op 22 oktober 2001 rechtsgeldig aan hem was betekend, wat zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte de dagvaarding in persoon had ontvangen en dat er binnen een jaar na het vonnis een rechtsgeldige betekening had plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de redelijke termijn van berechting was overschreden, dit niet automatisch leidde tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen grond was voor cassatie en de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden.

Uitspraak

9 december 2003
Strafkamer
nr. 00703/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 februari 2003, nummer 22/001683-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te district [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 27 november 1996 -, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, de verdachte ter zake van 2. en 3. "diefstal, meermalen gepleegd" strafbaar verklaard, doch bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. J.Y. Taekema, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof een in hoger beroep gevoerd verweer dat strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting op ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer in de bestreden uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Van de zijde van de verdachte is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens overschrijding van een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, op grond dat sedert het wijzen van het vonnis slechts een enkele maal is getracht het vonnis te betekenen.
Dit verweer wordt verworpen.
Naar het oordeel van het hof moet meegewogen worden dat de verdachte de dagvaarding om ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen in persoon betekend heeft gekregen. Daarnaast heeft er binnen een jaar na het wijzen van het vonnis een rechtsgeldige betekening plaatsgevonden, zodat geen sprake is van een schending van de redelijke termijn in de zin van die verdragsbepaling.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging."
3.3. Hetgeen de stukken inhouden omtrent de pogingen om de mededeling van het vonnis van de Politierechter aan de verdachte te betekenen is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7. In het licht daarvan is
's Hofs oordeel dat er binnen een jaar na het wijzen van dat vonnis een rechtsgeldige betekening van die mededeling heeft plaatsgevonden niet zonder meer begrijpelijk. Voorzover het middel daarover klaagt is het gegrond. Dat kan evenwel niet tot cassatie leiden op grond van het navolgende.
3.4. Indien er overeenkomstig hetgeen in het middel wordt betoogd van wordt uitgegaan dat (de mededeling van) het vonnis van de Politierechter van 27 november 1996 eerst op 22 oktober 2001 rechtsgeldig aan de verdachte is betekend na aanbieding op het adres waarop de verdachte sedert 2 oktober 1998 in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven, dan leidt dat weliswaar tot het oordeel dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, maar kan het niet tot het oordeel leiden dat het Openbaar Ministerie deswege niet-ontvankelijk is in de vervolging. Dat enkele in het middel genoemde tijdsverloop brengt namelijk niet mee dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging is aangewezen.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en G.J.M. Corstens, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 9 december 2003.