ECLI:NL:HR:2003:AL8469

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/249HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake vordering in vrijwaring door eiser tegen AEGON en andere verweersters

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [eiser] tegen AEGON Schadeverzekeringen N.V. en andere verweersters. De zaak begon met een vordering van VDL Leasing B.V. tegen [eiser] voor een bedrag van ƒ 22.884,80, waarbij [eiser] AEGON en andere partijen in vrijwaring heeft opgeroepen. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft in een incidenteel vonnis van 6 september 1994 [eiser] toegestaan AEGON en de andere verweersters in vrijwaring op te roepen. Na een reeks van rechtszaken, waaronder een hoger beroep bij het gerechtshof, heeft de rechtbank op 13 december 1995 de vordering van [eiser] in vrijwaring afgewezen. Hierop heeft [eiser] cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof, die de eerdere vonnissen bekrachtigden.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper gevolgd, die tot verwerping van het beroep strekte. Tevens heeft de Hoge Raad [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van AEGON en de andere verweersters zijn begroot op respectievelijk € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels, en de beslissing is genomen in het belang van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid.

Uitspraak

19 december 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/249HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.G.E. de Vries,
thans mr. J.G. Pherai,
t e g e n
1. AEGON SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
2. [Verweerster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats], en
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. R.V. Kist.
1. Het geding in feitelijke instanties
VDL Leasing B.V., hierna: VDL, heeft bij exploot van 9 maart 1994 thans eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen aan VDL tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van ƒ 22.884,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening.
[Eiser] heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van thans verweerders in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: Aegon en [verweerster] c.s. - genomen.
Nadat VDL had geconcludeerd tot referte, heeft de rechtbank bij incidenteel vonnis van 6 september 1994 [eiser] toegestaan Aegon en [verweerster] c.s. in vrijwaring op te roepen.
Bij exploot van 30 september 1994 heeft [eiser] Aegon en [verweerster] c.s. gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Aegon en [verweerster] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, gelijktijdig te veroordelen om aan [eiser] als eiser in vrijwaring te betalen waartoe hij als gedaagde in de hoofdzaak tussen VDL en [eiser] bij dat vonnis ten behoeve van VDL mocht worden veroordeeld.
Aegon en [verweerster] c.s. hebben de vordering in vrijwaring bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 december 1995, rechtdoende in vrijwaring, de vordering van [eiser] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage en gevorderd voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Aegon en [verweerster] c.s. alsnog te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van ƒ 69.287,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 1993, dan wel vanaf de dag der dagvaarding in eerste instantie, tot aan die der algehele voldoening.
Bij tussenarrest van 20 april 1999 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen ter fine als vermeld in rov. 6 van dit arrest en bij eindarrest van 7 mei 2002 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Aegon en [verweerster] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep en de zaak doen toelichten door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Aegon begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris en aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 19 december 2003.