ECLI:NL:HR:2003:AL8454

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02715/02 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van politieambtenaar bij toezegging aan minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een minderjarige verdachte die in hoger beroep was veroordeeld tot drie weken jeugddetentie voor openlijk geweld en beschadiging van goederen. De verdachte stelde dat tijdens zijn verhoor door de politie aan hem was toegezegd dat hij niet zou worden vervolgd, wat door het Hof werd afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had vastgesteld dat een politieambtenaar niet de bevoegdheid heeft om een dergelijke toezegging te doen aan een minderjarige. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, maar benadrukte dat de afwijzing van het verzoek om de politieambtenaar als getuige te horen niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de geldende richtlijnen omtrent de behandeling van minderjarigen.

Uitspraak

18 november 2003
Strafkamer
nr. 02715/02
IV/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 oktober 2002, nummer 21/002562-99, in de
strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 17 september 1999 - de verdachte ter zake van 1. "openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen" en 2. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" veroordeeld tot drie weken jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen voorzover het gaat om de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het namens de verdachte gedane verzoek om een politieambtenaar als getuige te horen ten onrechte althans op ontoereikende gronden heeft afgewezen.
3.2. Het Hof heeft naar aanleiding van het in het middel bedoelde verzoek overwogen:
"De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte bij zijn verhoor door de politie is toegezegd dat hij niet zou worden vervolgd.
Het hof acht niet aannemelijk dat de verhorende politieambtenaar verdachte heeft toegezegd dat hij niet zou worden vervolgd, nu een politieambtenaar daartoe geen bevoegdheid heeft. Derhalve wordt het verzoek de politieambtenaar als getuige te horen afgewezen."
3.3. Onder 2 is tenlastegelegd dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk in een verhoorkamer van het politiebureau te Deventer een muur en kantoormeubilair heeft beschadigd. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen bestond die beschadiging daarin dat de verdachte op die muur en op een computertafel met een pen zijn naam heeft geschreven.
3.4. Kennelijk is het in het middel bedoelde verzoek gedaan met het oog op de onderbouwing van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ter zake van het onder 2 tenlastelegde feit op de grond dat de politieambtenaar die de verdachte ter zake van dat feit heeft verhoord, hem heeft medegedeeld dat hij voor dat feit niet zou worden vervolgd.
3.5. Ten tijde van het onder 2 tenlastegelegde feit was van kracht de Aanwijzing verbaliseringsbeleid en procesbeschrijving minderjarigen (Aanwijzing van het College van procureurs-generaal van 27 januari 1999, Stcrt. 1999, 82, in werking getreden op 1 mei 1999). In deze Aanwijzing wordt onder "Opsporing" onder meer aangegeven onder welke voorwaarden de politie bevoegd is om een door een minderjarige begaan strafbaar feit door middel van een politiesepot in de vorm van een waarschuwing af te doen. 's Hofs oordeel dat een politieambtenaar niet de bevoegdheid heeft aan een minderjarige verdachte toe te zeggen dat hij niet zal worden vervolgd, is derhalve - in zijn algemeenheid - onjuist. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het Hof niets heeft vastgesteld omtrent het bestaan van omstandigheden waaronder ingevolge de Aanwijzing niet met een waarschuwing had kunnen worden volstaan, is de afwijzing van het verzoek om de betrokken politieambtenaar als getuige op te roepen, niet zonder meer begrijpelijk.
3.6. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 november 2003.