ECLI:NL:HR:2003:AL8452
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- J. de Hullu
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Schennis van de eerbaarheid en de reikwijdte van artikel 239 Sr in telefonische communicatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, waarbij hij via de telefoon ongewenste en seksuele uitlatingen had gedaan aan het slachtoffer. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaarde feiten niet onder artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht vallen, dat schennis van de eerbaarheid betreft. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de strafbaarverklaring en de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit, maar kreeg wel een taakstraf opgelegd voor andere bewezenverklaarde feiten.
De zaak draait om de vraag of de telefonische uitlatingen van de verdachte, die als ongewenst en seksueel van aard werden beschouwd, onder de reikwijdte van artikel 239 Sr vallen. Het Hof had eerder geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan schennis van de eerbaarheid, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit artikel niet van toepassing is op de situatie waarin de verdachte het slachtoffer telefonisch benaderde. De Hoge Raad benadrukte dat de wet niet voorziet in strafbaarheid voor dergelijke handelingen, en dat de eerdere kwalificatie door het Hof onterecht was.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van artikel 239 Sr en de bescherming van de eerbaarheid in de context van telefonische communicatie. De beslissing benadrukt de noodzaak voor duidelijke wettelijke kaders rondom seksuele uitlatingen en de context waarin deze plaatsvinden. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan zonder verder feitelijk onderzoek, wat aangeeft dat de juridische vraagstelling centraal stond in deze procedure.